donderdag 31 juli 2008

Incasseren

Zoonlief heeft een bokszak gekocht: ‘Om mijn agressie op af te reageren.’ Zijn de klanten in de supermarkt waar hij tijdens de vakantie werkt dan zo vervelend? ‘De meesten zeggen geen goeiedag. Ze kijken je niet eens aan. Of uit de hoogte. Ze gooien hun geld op de band. En wanneer je hun het wisselgeld wilt geven, dan tikken ze op het muntschaaltje – opdat je hen in hemelsnaam niet aan zou raken.’ ‘Met je kortgeschoren schedel en donkere teint denken ze misschien dat je een vreemdeling bent.’ ‘Zou best kunnen.’

Eendenkroos

woensdag 30 juli 2008

Gissing



– Wat doet dit teken hier op het asfalt? (Ze draaien hun hoofd.)
– Een lepel? Een in elkaar gelopen uitroepteken? Een mannetje? Een zaadcel? De kwikzuil van een thermometer?
– Een kegel? Een erg mannelijk iets? Een primitieve bloem? Een sleutel zonder baard?
– Eindeloos ... Maar als het op het asfalt met witte verf geschilderd is, dan zal het wel een wegmarkering zijn. Een soort wegwijzer. Ik vermoed dat het betekent: ‘bij het volgende kruispunt naar rechts’.
– Waarom staat er dan geen pijl?
– Omdat de wandelaars of de wielertoeristen niet meteen naar rechts kunnen, maar pas 150 meter verder.
– Wat toont de andere afbeelding? Een hersenscan?
– Een kiekje van een gedachte. Vroeger dacht men dat een gedachte op een bepaalde plek in de hersenen te lokaliseren was.
– En nu?
– Nu weet men dat er verschillende gebieden in de hersenen tegelijk actief zijn: een gebied voor zintuiglijke indrukken, een voor ervaringen, een om je indruk onder woorden te brengen, een om de situatie te beoordelen ... Een hele reeks elektrische signalen verbreidt zich in ons hoofd. Maar hoe uit al die prikkels één samenhangende gedachte ontstaat, is nog een raadsel.
– Toch ziet zo’n hersenscan er vrij simpel uit.
– Tja, pas op: in feite hebben we ongeveer 1014 verbindingen tussen zenuwcellen in onze hersenen, een 1 met 14 nullen erachter.
– Wat lijkt de werkelijkheid dan eenvoudig!
– Dat denk je maar.

dinsdag 29 juli 2008

maandag 28 juli 2008

Bloemlezen

Het mooiste gedicht over een vis, meende Paul van Ostaijen, is het woord ‘vis’. Zijn gedichten zijn langer dan één woord, maar in De Feesten van Angst en Pijn maakt een bijzondere, naar adem happende vis deel uit van ‘Vers 4’.

De Schotse dichter Ian Hamilton Finlay hield zich aanvankelijk bezig met concrete poëzie, die stilaan meer visuele elementen bevatte. Woorden en beelden gingen een intieme verhouding aan. Uiteindelijk werd Finlay de dichter van zijn eigen (beelden)tuin, die hij Little Sparta noemde.

Dit 1-woord-kunstwerk van Finlay zag ik, net als dat van Carl Andre, in Kröller-Müller. Windflower is een andere naam voor de kortbloeiende anemoon, die volgens Ovidius uit het bloed van de beeldschone jongeling Adonis ontsproot nadat hij door een ever was gedood.

(...) Nog geen uur daarna / is uit dat bloed een nieuwe bloem ontloken, rood als appels / van een granaatboom, die hun pitten in een taaie schil / verborgen houden. Maar die nieuwe bloem biedt korte vreugde, / omdat zij, broos van bouw en kwetsbaar door haar licht gewicht, / geknakt wordt door de wind, waaraan zij ook haar naam dankt: windroos. (vert. M. d'Hane-Scheltema)

Er ontstaat spanning tussen het gebruik van blauw neonlicht – neonbuizen lijken altijd ook met gevaar verbonden – en de poëtische benaming en schrijfwijze van de bloem. 'Bloedmooi.'

zondag 27 juli 2008

Paar



Carl Andre is een minimalistische kunstenaar, bekend om zijn reeksen stalen platen op de grond. Of je eroverheen mag lopen, is een twistvraag voor veel museumdirecteuren en suppoosten. Van de kunstenaar mag het.

In het Kröller-Müller Museum staan, in tegenover elkaar gelegen kamers aan het uiteinde van het Henry Van de Veldegebouw, twee houten constructies van hem. Massieve kubussen, gemaakt van zeven kruiselings over elkaar gelegde zware balken. Elke balk is 30 cm hoog, 30 cm breed en 90 cm lang. De kubus heeft een rib van 90 cm. De warme kleur van het hout betovert, de volmaakte geometrische vorm, de ingenieuze afwisseling van gesloten en open gedeelten, van staande en liggende balken.

Meestal verwacht je bij een dergelijk abstract werk gewoon een bordje ‘Zonder titel’. Ik had zelfs niet eens naar het bordje gekeken, tot ik in het andere vertrek kwam en daar toevallig ‘Baucis’ las. Teruggekeerd naar het eerste, natuurlijk: ‘Philemon’. Het mythische paar uit Frygië dat voor zijn gastvrijheid tegenover de goden beloond werd en onafscheidelijk bij elkaar mocht blijven, veranderd in een eik en een linde. Ovidius heeft hen vereeuwigd in zijn Metamorphosen.

(...) Op een dag, toen zij, zeer oud, / voor die gewijde trappen stonden en nog altijd spraken / over dat wonder daar, zag Baucis bij Philemon plots / en hij, Philemon, zag bij Baucis groene blaadjes groeien, / en snel ook stak een boomtop boven die twee hoofden uit / en hadden zij nog net de tijd elkaar vaarwel te zeggen / en bij de naam te noemen: tegelijk verdween hun mond / in takkengroen... Nog altijd wijzen Phrygische bewoners / die bomen aan, twee naast elkaar, uit mensenvorm ontstaan. (vert. M. d'Hane-Scheltema)

In de verbinding van oud en nieuw, klassieke mythologie en minimalisme uit de jaren tachtig wordt dit werk van Carl Andre nog bekoorlijker. De kruiselingse stapeling is niet alleen een esthetisch principe. De abstracte constructies zijn figuratiever dan gedacht. Philemon en Baucis zijn van gedaante veranderd. En zichzelf gebleven.

zaterdag 26 juli 2008

Haiku



De gevelde boom
kweekt mos en een humuslaag
voor het jonge groen.

vrijdag 25 juli 2008

Verf al, verval




Mijn oom L. hield het wat schoonheid betreft op de definitie van Thomas van Aquino: ‘Pulchrum est quod visu placet’ – schoon is wat het oog bevalt. De vraag is alleen wat het oog wil zien, met welke oogmerken het kijkt. Waarneming, houden de neurowetenschappers ons voor, is meer een kwestie van onze hersenen dan van onze ogen. Onze behoeften bepalen wat we waarnemen en hoe. Onze brievenbus begon lelijk te worden: de verf bladderde af, dat was geen gezicht meer. Tijd dus om ze twee lagen hoogglans lak te geven, na een grofkorrelige respectievelijk fijne schuurbeurt. Nu staat ze te drogen en te glanzen. Ze mag weer gezien worden, ze is weer mooi.

In de Korte Begijnenstraat viel mijn oog op een afgebladderd raamkozijn van een oud huis. Misschien vond de eigenaar het niet meer de moeite waard om het op te knappen. Misschien zou het toch worden gesloopt om plaats te ruimen voor iets nieuws en moois. Ik keek niet met de ogen van de eigenaar, de koper, een aannemer of een mogelijke huurder. Die hadden zich behoorlijk kunnen ergeren aan de vervallen staat. Of er zich juist om verheugen dat hier werk aan de winkel was, reden te over om het op te knappen of af te breken.

Praktische overwegingen speelden voor mij geen rol. Ik was gefascineerd door het alomtegenwoordige craquelé. Door de verbrokkeling van wat eens stevig hout moet zijn geweest. Door de sierlijke boog waarmee een stuk linoleum was losgekomen. Door de kleurnuances van het blauwgrijs, de contrasterende vlekken geel en wit. Ik vond het in één woord ‘mooi’.

Wat fascineert mensen aan de schoonheid van verval? De hak die het utilitaire denken wordt gezet, de uitschakeling van het nodig moeten ingrijpen, de vakantie voor het activisme? Of raakt het een snaar die we in het leven zo weinig mogelijk bespelen? De gedachte aan wat levende wezens (en, zo te zien, zelfs een houten raamkozijn) onvermijdelijk te wachten staat: oud worden, aftakelen, vergaan. Waarschijnlijk heb ik daarom een foto gemaakt van dat afgebladderde raamkozijn. Omdat schoonheid de enige mogelijkheid is om het onvermijdelijke op een veilige, zelfs aangename manier onder ogen te zien.

donderdag 24 juli 2008

Doorkijkjes



Kröller-Müller Museum, Hoge Veluwe

dinsdag 22 juli 2008

Mensenpark

– Moet je blog geen motto hebben?
– Er speelt er een door mijn hoofd, maar dat is in het Frans.
– Geeft niet.
– Een van de motto's die vroeger in de dikke Van Dale stonden: 'Sachez que dans ce monde tout n'est que signe et signe de signe.'
– En wat heeft dat bijvoorbeeld met deze bank te maken?
– Waarvan is ze een teken, denk je?
– Dat de mensen van het Prinsenpark ook de praktische dingen in de omgeving zo natuurlijk mogelijk willen maken. Geen plastic of gerecycleerde bank, maar een die uit hout is gehakt. 'Terug naar de natuur', Rousseau, 18e eeuw!
– Mmm. En toch is ze ook helemaal een teken van deze tijd.
– Hoezo? Daar is ze toch te 'oer', te natuurlijk voor. Kijk 's naar die boomstam.
– Daar zit het 'm juist. Zie je hoe ze die tussenstukjes hebben gelaten, zodat er acht persoonlijke zitjes zijn ontstaan?
– Bijna zoals die aparte plastic zitkuipjes op perrons en in de luchthaven?
– Precies. Individualisering, ieder voor zich.
– Wel onpraktisch voor paartjes of wie 's lekker op zo'n bank wil gaan liggen.
– Een procrustesbed.
– §^$&ç!? We kwamen toch wandelen, voor de zon weggaat?
– Ik zwijg al.

maandag 21 juli 2008

Nationale feestdag

'Wil je naar Aken,' had T. – denkend aan de verkeersellende in Lummen – me aangeraden, 'ga dan op 21 juli. Dan rijden er alvast geen Belgische vrachtwagens.' Zo gezegd, zo gedaan. Er vieren wel meer Belgen hun nationale feestdag in het buitenland. Toch is de dag nationaler geworden dan verwacht.

Op de autosnelweg richting Hasselt wordt de autoradio gestoord. Franstalige stemflarden verdringen de pianomuziek op Klara. Ik volg de hint van onze zuiderburen en stem af op 'la Première'. Een gastronomisch praatje over een bijna vergeten kaas, 'Fromage de Bruxelles'. 'Ette kèès', citeert de kenner in zijn beste Brussels. De jonge presentatrice laat het zich twee keer zeggen, tot ze hoort dat het een magere kaas is. Caloriebewust reageert ze nu geestdriftig. Intussen heeft de kenner ook verteld dat die 'Fromage de Bruxelles' eigenlijk in Vlaams-Brabant wordt gemaakt. De meeste mensen kennen hem niet meer, al hebben ze hem toch ooit wel 's geproefd, 'mais ça fait longtemps'. Omdat hij nogal sterk smaakt, kun je hem het best mengen met de vettere (40%) en vollere 'platte kèès' – 'du fromage blanc!' –, dan krijg je 'pottekèès'. De presentatrice herhaalt het allemaal, als ging het om een exotisch gerecht. Bij voorkeur, zegt de kenner, drink je er Geuze of Faro bij. Santé, het lijkt wel een culinaire Belgische parabel. L'union fait la force!

Klara is inmiddels helemaal niet meer te ontvangen. Er schort iets aan de Vlaamse uitstraling. Werk aan de winkel voor de publieksgerichte cultuurminister Bert Anciaux. De Franstalige zenders la Première en Musique 3 doen het echter prima, terwijl zelfs de Nederlandse zenders het in het Maasland laten afweten. Duitsland naderend, een cd opgezet. Bachs Goldberg-Variationen word je nooit moe. Na 126 kilometer 'Aachen Zentrum', koud en regenachtig. Wanneer ik uit de auto stap, is het eerste wat ik op het parkeerterrein hoor 'ja, bij de geburen ...' Nog Belgen dus.

Bij andere gelegenheden is Aken synoniem met een bezoek aan de Kaiserdom met z'n betoverende octogonale Pfalzkapel en de Domschatz, aan het Ludwig Forum of het Suermondtmuseum. Vandaag ben ik alleen en kan me dus ongestoord (en zonder anderen te irriteren) overleveren aan de vier verdiepingen beslaande Mayersche Buchhandlung, een paradijs voor boekenwurmen. Je kunt er ongehinderd snuisteren, boeken lezen (daar staan comfortabele banken voor), cd's beluisteren (in makkelijke ligstoelen), een slok water drinken of een sapje, op het internet surfen, naar het toilet gaan of in het Café Belge (!) een hapje eten. Voor dat laatste verlaat ik toch liever het boekenparadijs. In de Alt Aachener Kaffee- und Weinstuben Van den Daele (gesticht door een in de 19e eeuw uitgeweken Gentenaar) is het lekker eten.

Na de middag zit ik op een van de oranje banken te bladeren in 1000 Tage, die die Welt bewegten, een verzameling historische anekdotes. Naast mij komt een jong koppeltje zitten met een grote Duitse herder, die zich zelfbewust uitstrekt op het vasttapijt. Hij fascineert me – normaal geen honden- maar een kattenliefhebber – mateloos; ik heb nooit zo'n prachtexemplaar gezien. Wanneer hij zich omdraait, zie ik aan zijn halsband een zwart-rood-goudgeel vlaggetje. Op bladzij 764 van 1000 Tage lees ik onder de titel 'Auf den Hund gekommen' (aan lager wal geraakt): 'Das zwiespältige Image des Deutschen Schäferhundes hat, wie so vieles, vor allem ein Mann auf dem Gewissen: Adolf Hitler.' Ik heb het stel maar niet gevraagd waarom hun hond een Duits vlaggetje droeg. Het voordeel van de twijfel.

zondag 20 juli 2008

zaterdag 19 juli 2008

Nep echt

'Natuurlijk' zeggen we wanneer we iets vanzelfsprekend vinden. In de natuur komen we tot rust – vroeger zei men, niet geheel ondubbelzinnig: 'in de schoot van moeder natuur'. Natuur was immers al wat de mens niet zélf gemaakt had, en daarom de plaats waar mensen hun drukke artificiële bekommernissen (het trio techniek, wetenschap en cultuur) konden vergeten.

De laatste tijd weten we wel beter. We beseffen dat heel veel ogenschijnlijke 'natuurlijke' plekken door menselijke ingrepen zijn tot stand gekomen. 'Pure natuur' is – tenminste in onze contreien – een illusie. Het bos is aangeplant, het reservaat beheerd, de weide bemest, de rivier rechtgetrokken. En toch willen we dat graag vergeten om ons te koesteren in de gedachte dat niet álles ons werk is.

Soms maakt een 'natuurlijke plek' ons daar zelf van bewust. Hier bijvoorbeeld, in het (overigens prachtige) Arboretum in Kalmthout. Zijn deze rode tulpen op het groene gras niet te mooi om waar te zijn? Koketteert natuurschoon hier niet wat te nadrukkelijk met kunstschoon? Lijkt dit stukje gazon niet opgemaakt en gestyled, net terug van bij de schoonheidsspecialiste? Zijn de bloemen misschien van plastic?

Het ontbreekt er alleen nog aan dat de tulpen op een deuntje van Charles Trenet ritmisch heen en weer beginnen te wiegen, zoals in Jaco van Dormaels film Toto le héros. Zoals kunst, zodra ze erover is, kitsch wordt, zo lijkt overdreven natuur ... net echt, nep dus.

woensdag 16 juli 2008

Autoleed



Sommige mensen – meer dan je denkt – identificeren zich met hun auto. Hoe sterk dat kan zijn, wordt duidelijk in een voorbeeld dat Harry Mulisch geeft. Wanneer hij een bezoeker in zijn werkkamer vraagt: 'Waar sta je?', antwoordt die in de meeste gevallen 'Twee straten verder' of 'Om de hoek'. De bestuurder heeft zijn identiteit aan zijn auto uitgeleend. Vermoedelijk is het voor goed rijden ook noodzakelijk dat je je met je voertuig vereenzelvigt. 'Beter eventjes wachten. Ik kan er niet door.'

Na 4,5 jaar rijden zit m’n derde auto – anders dan de vorige – behoorlijk onder de krassen en schrammen. Bij een auto vind ik het esthetische onbelangrijk, dus bleef ik er onbezorgd mee rondrijden. Maar sinds enige tijd vertonen enkele schaafplekken roest en omdat ik van plan ben ook deze auto ‘op te rijden’, wordt er in de garage aan gewerkt.

Het oplappen kost een aardige duit, maar daar wil ik het niet over hebben. Wat ik me afvraag, is of ik me voortaan nog zal blijven herinneren waar en wanneer de schade tot stand is gekomen. Op het parkeerterrein met de hoge betonstukken bij het station in Herentals, toen ik mijn vriend D. ophaalde om samen naar Maastricht te rijden. Tegen de metalen steun van de slagboom op een parking in Tilburg, waar ik te kort door de bocht wou. Bij het wegrijden van natuurgebied de Maat in Mol, toen de auto even klem zat tegen een boom.

Op het koetswerk zijn de sporen intussen uitgewist. In mijn ziel ook. Maar nu staan ze hier, in bits en bytes gebeiteld – opdat ik in de toekomst voorzichtiger zou zijn?

Pratende stoelen

In een bepaalde indianentaal zijn er twee woorden voor 'zien'. Een voor als je naar mensen kijkt en een voor als je voorwerpen ziet. Als ik zo'n indiaan was, zou ik in dit geval niet weten welk van de twee woorden ik moet gebruiken. Natuurlijk zijn stoelen voorwerpen, maar lijken ze hier geen pratende mensen? Een duidelijk geval van antropomorfisme, zult u denken: levenloze wezens eigenschappen van menselijke wezens toeschrijven. Of misschien zelfs van animisme: levenloze wezens bezielen. Ik kies voor het tweede, al moest ik dat stadium al lang voorbij zijn.

Geef toe, onze taal werkt het in de hand. Stoelen hebben, net als zoogdieren, poten, en net als mensen een rug(leuning), een zitvlak en arm(leuning)en. Ze groeperen zich rondom tafeltjes, keren zich naar elkaar toe. Je kunt ze voortgaand op hun uiterlijk maatschappelijk classificeren – deze behoren duidelijk al tot 'de betere soort'. En dan is er nog de metonymie: de maker voor het gemaakte ('Er is een Appel gestolen'), het kledingstuk voor de drager ('Rode trui, wil jij ook 's zwijgen?'), de oorzaak voor het gevolg ('Er staan handen op de ruit') ... het meubel voor wie erin zit ('Breng de bruinlederen fauteuil een sherry').

Hoewel deze stoelen op het eerste gezicht verschillen, zijn ze allemaal gelijk. Net als mensen?!

dinsdag 15 juli 2008

Bioscoop


Door de kijkgaten die onze ogen zijn zien we de wereld buiten ons. Kijken we ernaar? Soms. Veelal hebben we een beeld nodig, een film, een foto of een schilderij om echt intens te kijken. Het belangrijkste daaraan zou wel 's iets heel simpels kunnen zijn: het afbakenende kader – de lijst – waardoor de veelheid (dikwijls ook de lelijkheid) rondom wordt uitgevlakt. Isa Genzken plaatste in het Middelheim zo'n kunststoffen lijst op palen midden tussen de bomen. Het was moeilijk niet ánders te kijken naar wat binnen dat beeldkader zat dan naar wat eromheen te zien viel.

Dit voorjaar stond er op het plein vóór De Pont in Tilburg een wit containergebouwtje van Job Koelewijn. Als je de deur opendeed, drong de stofferige geur van een oude bioscoop je neus binnen. Je liep door een met zwart tapijt bekleed gangetje, kwam bij de oplopende rijen klapstoelen, ging op een ervan zitten en hoorde het prototype van filmmuziek (Ennio Morricone, Once Upon a Time in the West). Op de plaats van het projectiedoek, omgeven door een zwarte rand, was een grote opening in de wand. Je zag het voorste stuk van het plein vóór De Pont, daarachter de Goirlestraat, de huizenrijen. Er reden auto's voorbij, nu en dan kwamen mensen aangelopen, bleven staan, stonden te praten met elkaar. Cinéma vérité, kunst als venster op de wereld, realisme puur? Ook weer niet. De schema's en scripts van talloze films stonden zich in je hoofd te verdringen om een 'story', een 'betekenis' te geven aan wat er te zien was. Die opdringerigen moest je telkens van je afslaan, als lastige vliegen. Dit was immers – 'gewoon' – de werkelijkheid. Je kon blijven kijken.

maandag 14 juli 2008

Sprakeloos

Bloemen in de tuin. Ik ken hun namen niet, heb een pijnlijke afasie voor al wat groen en flora is. Enkele bomen gaan nog wel, en enkele bloemen uit de bloemenwinkel. Maar o wee, als ze in het wild of in je eigen tuin groeien.

Toch koester ik geen antinatuurgevoelens, integendeel. Ze verrukken me, zoals Baudelaire z'n grote onbekende passante.

Uitweiden

Mijn leerlingen willen in hun opstellen nogal 's 'uitweiden'; althans, ze gebruiken dat woord. Meestal schrijven ze 'uitwijden'. Hoe dikwijls heb ik hun dan niet verteld dat ze bij het spellen aan de etymologie moeten denken: dieren die 'buiten de weide' grazen.

Onlangs, op weg voor een wandeling langs de Nete, zag ik een kalf dat mijn mnemotechnisch middeltje niet nodig had. Het was aan het uitweiden. Ontgoocheld over het slijk in de afgegrazen wei, had het – tussen de prikkeldraad door – mals groen gras gevonden.