zaterdag 26 december 2009

Claire


Ik weet waar je bent. Dat hoef je me niet te zeggen.
Zeg waar je naartoe wilt, of liever: spel het letter voor letter.
Voed me als gaf je je sigaret een vlam.
Zo ver is het. Wanneer je er zult zijn, kan ik je niet vertellen.
Waarom verbaast je mijn Nederlandse accent?
Je hebt voor mij gekozen.
Ik geef je instructies, als een strenge meesteres.
Wat ik wil, zeg ik je ruim op voorhand.
Wanneer het zover is, herhaal ik het kort en dwingend.
Als je gedaan hebt wat ik zei, dan zwijg ik.
Of had je nood aan bevestiging?
Vind je het lange zwijgen onaangenaam?
Ik toon waar je bent of liever hoe je steeds van plaats verandert.
De horizon schuift op.
Waarom deed je niet wat ik vroeg? Nee, dat denk jij, niet ik.
Ik negeer dat je mijn bevelen negeert.
Herberekenen heet dat.
Eigenlijk ben ik meegaander dan je denkt, al lijk jij mij te volgen.
Ik toon wat je niet kunt zien, wat je meestal niet eens wist.
Overbodige informatie? Weet ik veel wat je wilt.
Je hebt me niet alles gezegd.
De namen zijn mooi.
Waarom praat je tegen me? Wil je me corrigeren?
Denk je dat ik luister?
Ik stippel een weg voor je uit
Het lijkt of ik in de toekomst kan kijken.
Ik weet waar je bang voor bent. En waarschuw je.
Jij bent het die kijkt. Laat je niet afleiden.
Je deed weer niet wat ik zei.
Waarom denk je het beter te weten?
Ik wil je terugbrengen, je dwaling herstellen. Ik neem je niets kwalijk.
Weer negeer je mijn wil.
Begrijp je de U-wending niet?
Dóórrijden!
Klonk dat te bars?
Het was een teken dat jij me leidt.
Ik heb toegegeven. Ben je nu tevreden?
Bestemming. De zwart-wit geruite vlag, al ben je geen racer.
Ik ben uitgespeeld. Doe het nu maar zelf.


Claire is de stem van een Mio Global Positioning System. Op drie woorden na zijn alle andere haar in de mond gelegd en bijgevolg fictief.

Motto: 'We weten weinig van elkaar [...] We zijn erg eenzaam [...] Je kent me [...] Ja, wat men kennen noemt [...] Maar Hij wijst naar haar voorhoofd en haar ogen daar, daar, wat ligt daarachter? Kom nou, we hebben grove zintuigen. Elkaar kennen? We zouden elkaars schedeldaken open moeten breken en elkaar met geweld de gedachten uit de hersenvezels trekken.' (Georg Büchner, Dantons Tod, I,1)

donderdag 24 december 2009

dinsdag 22 december 2009

Consumptietijd


Reclame

Maar waar gaan we heen
onbezorgd wees onbezorgd
als het donker en als het koud wordt
wees onbezorgd
maar
met muziek
wat moeten we doen
vrolijk en met muziek
en denken
vrolijk
oog in oog met een einde
met muziek
en waarheen dragen we
het best
onze vragen en de huivering van al die jaren
naar de droomwasserij onbezorgd wees onbezorgd
maar wat gebeurt er
het best
als er doodse stilte

intreedt


Ingeborg Bachmann, 'Reklame', uit: Anrufung des Großen Bären, R. Piper Verlag, München, 1956 (vertaling Erik de Smedt)



Afbeeldingen: Andreas Gursky, 99 Cent (1999) en Barbara Kruger, Untitled (I shop therefore I am) (1987)

zaterdag 19 december 2009

De andere kant opkijken






Klimaatconferentie Kopenhagen,
7-18 december 2009

woensdag 9 december 2009

Non scholae sed vitae

Een leraar met examentoezicht schrijft of leest zelf niet. Het menselijk werkgeheugen heeft echter capaciteit genoeg om een vers in wording op te slaan.

Alsof de duivel hen wou jennen
zitten ze bladen vol te pennen.
Kinderen, ik wil jullie ijver niet verpesten
maar draag toch dit ook mee:
'La culture, c'est ce qui reste
quand on a tout oublié.'

donderdag 3 december 2009

Tijd verstreken

Omdat morgen de examens beginnen, moest ik alleen 's ochtends les geven. Dus even naar de bibliotheek. In de Stationsstraat een plaats gevonden, dicht bij de parkeerautomaat. Daar stop ik altijd geld in, sinds menselijke parkeerwachters door Turnhout patrouilleren. 11.26 uur. Een parkeerautomaat verlangt dat je precies kunt schatten hoeveel tijd je nodig hebt. Vijf minuten lopen, een kwartier in de bieb, vijf minuten om terug te keren: een half uurtje moet volstaan. Dat treft: met vijf 10-centstukken mag ik tot 11.51 uur. Ticket goed zichtbaar achter de voorruit.

Met een briefje in de hand komt een zuiders uitziende jonge vrouw naar me toe. Er staat een adres op. Of ik haar kan zeggen waar nummer 80 is. Het huis waar we voor staan draagt de nummers 60-58, richting station lopen ze blijkbaar af. Dus de andere richting. 'Loopt u maar even mee, ik moet ook die kant op.' Ze spreekt beter Nederlands dan ik aanvankelijk vanwege haar hulpeloze blik dacht. Vanwaar ze komt, vraag ik en maak haar daarmee ongewild tot allochtoon. 'Hier, van Turnhout', zegt ze. 'Eigenlijk uit Algerije.' 'Algérie' laat ze erop volgen, met iets meer warmte in haar stem. 'Ik ben nog maar een paar maanden in Turnhout. Ik vind het moeilijk hier mijn weg te vinden.' 'Ja', zeg ik, ''t is een kleine stad, maar met heel veel straten.' Intussen zijn we huisnummer 68 gepasseerd en staan we meteen voor nummer 82.

Hoe kan dat? We moeten er voorbijgelopen zijn. Terug naar het vorige pand, een appartementsgebouw. Nummer 68. Veel namen op de bellen, ook van vreemde origine, maar niet Moederzorg waar ze volgens het briefje dat de VDAB voor haar heeft geschreven, moet zijn. 'Bent u zeker dat het nummer juist is, misschien hebben ze zich vergist?' Maar met zo'n zorgvuldig handschrift is de VDAB-medewerkster in haar ogen onfeilbaar. Terug naar nummer 82. 'Faculteit voor mens en samenleving' – een heel ruim begrip. Misschien valt er ook Moederzorg onder. 'Een parking, zou het hier zijn?' vraagt ze aarzelend. Lijkt me onwaarschijnlijk, tot ons oog valt op een reeks naambordjes, waaronder 'Moederzorg vzw'. Pijltjes gevolgd, na wat zoeken de juiste ingang gevonden. Hier staat het: 2e verdieping. Ze glimlacht dankbaar, ik wens haar succes. Achter me hoor ik haar aan een paar uit de lift gestapte vrouwen vragen: 'Hier moederzorg?' Ze zal het wel vinden.

Op het briefje van de VDAB stond ook een tijdstip: 12 uur. Dan is ze ruim op tijd. Maar ook een datum: 1-12-2009. Twee dagen te laat. Misschien heeft ze de afspraak verschoven.

In de bibliotheek blijkt een hele plank boeken met het SISO-nummer 700.6 te staan, veel meer dan ik er thuis had gevonden. In de catalogus waren het er maar acht. Voor wie in boeken bladert staat de tijd als het ware stil. Zoveel interessants, meer dan zes kan ik er niet meenemen. Wikken en wegen. Het filmscenario dat ik bij nummer 798.63 dacht te vinden, is er niet. Volgens de catalogus moet het er zijn. Ik zie wel nogal wat boeken verkeerd staan. De bibliothecaris in me kan het niet laten ze op hun plaats te zetten. Ik beperk me tot twee planken, anders blijf je bezig.

Op weg naar de afdeling Duitse boeken blijft mijn blik hangen aan een mededeling bij opvallend lege poëzierekken. 'Een deel van de poëziecollectie is niet (meer) beschikbaar wegens uitzuiveringswerkzaamheden.' Griezelige term, zeker buiten de bibliotheekmuren. En het toegevoegde 'niet (meer)' voorspelt weinig goeds. Alsof het resultaat bij voorbaat vaststaat. Minder aanbod. 'Less is more.' Ik moet denken aan Ezra Pounds 'Literatuur is nieuws dat nieuws blijft.' Hier niet. Schlechte Zeit für Lyrik.

Bij de automatische uitleen (tijd gewonnen voor het personeel, om meer tijd te hebben voor de bibliotheekgebruikers) meldt het scherm: 'Kaart geblokkeerd. Geldigheid sinds 20-10-2009 verstreken.' Wachten aan de balie. Twee vrouwen voor me. 'Nee mevrouw, ik kan dit genre niet vinden. Vraagt u het 's aan de balie binnen. Wacht, ik ga even met u mee. [...] Er is niemand, maar blijft u daar toch maar wachten tot de bediende er is. Dat zal niet lang duren. Zij zal u kunnen helpen.' De vrouw voor me zegt dat ze een boek heeft gereserveerd. 'Dat mag u zelf nemen' wijst de bediende met een breed armgebaar naar het rek schuin achter hem. 'Niemand kan het in uw plaats nemen', voegt hij er niet zonder ironie aan toe. De zwakke plek in het systeem is slechts schijn.

Mijn beurt. Lidmaatschap verlengen. 'Is uw telefoonnummer nog juist?' (Al 27 jaar hetzelfde, denk ik, maar op tijd schiet me te binnen dat het met mobieltjes wel anders loopt.) 'En klopt dit e-mailadres?' 'Mag ik uw identiteitskaart even zien?' 'Een ogenblikje, ik heb zoveel kaarten' verontschuldig ik mijn gezoek. 'Maar u hebt toch maar één identiteitskaart?' repliceert hij. De man heeft zin voor humor. 'Zou wel leuk zijn,' zeg ik, 'verschillende identiteiten.' Maar daar kan hij niet om lachen. 'Het is in orde. U kunt weer boeken lenen.' De laserscanner van daarnet wil mijn geüpdatete kaart niet lezen. Op de uitleenplek ernaast, waar een moderner scherm frivool vraagt om het even aan te raken, doet de scanner het gelukkig wel. Ik heb tijd, vanmiddag immers geen les.

In de Stationsstraat geen spoor meer van de Algerijnse; het zal haar wel gelukt zijn. Wél, in de verte, twee in kerstrood met witte streep geklede parkeerwachters. Twaalf uur voorbij. De bon, afgedrukt om 12:12, stelt droogjes vast: 'Feit: tijd verstreken.' (Filosofische gedachte: wat ánders?) 'Wij stellen vast dat er geen geldig parkeerticket of bewonerskaart aangebracht was en u derhalve opteert voor het halve-dagbiljet. Dat geeft de mogelijkheid om van 09:00 tot 13:00 of van 13:00 tot 18:00 te parkeren op alle parkeerplaatsen in Turnhout waar betalend parkeren geldt.' Ik had me dus niet hoeven te haasten en had er gewoon nog 48 minuten langer mogen staan. 'Te betalen som: 12,50 EUR.'

Ik kan inderdaad slecht in de toekomst kijken en schatten hoeveel tijd ik nodig heb. Misschien zou per sms betalen een betere manier voor me zijn. Maar ik heb geen mobieltje, want ik ben – niet alleen vanmorgen – niet helemaal met mijn tijd mee. 'Ne me demandez-pas mon âge, il change tout le temps' stond vanmorgen te lezen bij de tractatie van jarige collega Piet, die ons ieder jaar drie dagen voor Sinterklaas op pepernoten vergast.

Vader Chronos verslindt zijn kinderen. Zuster Judith van Stationsstraat nummer 80, zorg goed voor de Algerijnse.

zaterdag 28 november 2009

Boomgeschut


geschonden


wanneer 's nachts de houtsoorten ontwaken
en zachtjes kraken
dan klagen ze over hun lot
als edele bomen in de vrije natuur
tot tafels, stoelen, bedden, kasten
verwrongen te zijn
opgesloten in kleine vertrekken

hoe triest
voor meubels
's nachts

over bomen te dromen

Uit: Gerhard Rühm, een en ander. een keuze uit de gedichten en korte toneelstukken (vertaald door Erik de Smedt, Zegwerk, Gent 2006)

maandag 23 november 2009

Rakelings




Jezus zeide tot haar: Raak mij niet aan (Joh. 20:17)

Voor niets is de mens meer beducht dan voor aanraking door iets onbekends. (Elias Canetti, vert. J. Tuin)

Und doch bedeutet Genuss Berührung, Berührung Genuss. (Oswald Wiener)

V.l.n.r. De schepping (Michelangelo, detail), Trillingsmeter (Frederic Geurts, detail), Je vous salue, Marie (Jean-Luc Godard, still), Prière de toucher (Marcel Duchamp)

donderdag 19 november 2009

Drive, drijven


Wat doe je als iets tegenslaat? Je ziel masseren. Hoe? Door in een oud dagboek te lezen, verbaasd over wat je toen (in 1990) hebt geschreven. Zo zou je het nu niet meer formuleren, maar daarom zweer je de inhoud nog niet af.

'Leven zoals je zwemt. Niet te traag, dan zink je. Niet te snel, dan put je je uit en haal je de overkant niet. Maar: ontspannen, met zorgvuldige bewegingen, in je eigen tempo, genietend van het water, het element waarin je je beweegt, en ook van de lucht die je voedt. Het hoofd omhoog.'

vrijdag 13 november 2009

Simulacrum

Op vrij korte tijd heeft de Antwerpse fotograaf Jimmy Kets (geb. 1979) met zijn ongewoon realistische foto’s naam en faam verworven. Terwijl veel al dan niet gewild artistieke fotografie vooral sfeervolle of met boodschappen geladen aspecten van de realiteit toont, heeft Kets aandacht voor wat schijnbaar geen aandacht waard is.

Hij wendt zijn blik af van het spel en kijkt naar het decor, of naar de spelers op een moment waarop ze niet ‘officieel’ in beeld zijn. Hij maakt foto's in harde kleuren, die niet door warm licht verzacht of veraangenaamd worden, maar met flitslicht worden getoond zoals ze zijn. De uitsnijding is al even bijzonder. Mensen verliezen hun hoofd of er verschijnen slechts afzonderlijke lichaamsdelen in beeld: een reikende hand en arm, een boezem, benen weerspiegeld in een glazen vuilnisbak.

Hij fotografeert banale, anonieme plekken, gemaakt van pover kunstmateriaal. Rotsen in een pretpark die van beton blijken, lambrizeringen in fineerhout die het hard te verduren hebben, standen op eroticabeurzen, snel gebouwde interieurs van wegrestaurants, danszalen en casino’s die een vervulde realiteit moeten suggereren. Net op plaatsen waar mensen hun sociale, materiële, seksuele verlangens proberen te stillen, blijkt hoe uitzichtloos dat is, hoe ze genoegen (moeten) nemen met een ersatzwerkelijkheid.

Dat er in het overzichtsboek Brightside (Ludion) nogal wat van de 55 foto’s te maken hebben met Las Vegas, de nepplek bij uitstek, is dus geen toeval. Een roze, met witte lampjes versierd paviljoen weerspiegelt zich in het lila water van een zwembad. Wat bedoeld is als schoonheid in het kwadraat, krijgt de uitstraling van een kunstgebit in een glas water. De grote ruiten van een leegstaande winkelruimte baden blauwgroen in laat avondlicht. De smalle, gebroken schaduw van een voorbijganger en de silhouetten van palmbomen worden naar binnen geprojecteerd. Een affiche aan de buitenkant meldt dat deze ruimte, die de allure krijgt van een hedendaagse grot van Plato, ‘For Lease’ is. In de hoek boven een keukenaanrecht in een Spaanse vakantiewoning lokt een tv-scherm met een telefoonnummer van ‘dauergeile Hausfrauen’. Kraan, keukenrolpapier, gasvuur en wat er verder in de kraaknette omgeving te zien valt, krijgen meteen iets obsceens.



Er zit meewarigheid in veel van deze foto’s, geen sentimentaliteit, maar een tegelijk berustend en nieuwsgierig ‘zo is de mens’. Sommige zijn ‘gewoon’ humoristisch – in feite een moeilijke kunst in de fotografie: een Fiatje bij een parkeermeter aan de ketting gelegd, een jongetje met zebratrui in de zoo van Beijng, bekeken door de zebra die het fotografeert. Bijna elke foto is een statement, een fragment van een verhaal, maar laat ruimte voor eigen interpretatie.

Boeiend is dat de werkelijkheid zichzelf lijkt te commentariëren of zelfs te ontmaskeren. Een vrouw op een flatscreen, in onverbloemd erotische houding, met op de wand naast haar de reclameslogan ‘Telenet opent je wereld’. Een dienstmeisje voor de reusachtig hoge poort van een Disneyland, buitengesloten uit het sprookje. Een jonge vrouw op de rug gezien, met onwerkelijk mooie goudblonde haren, voor zich uitkijkend door de ramen van een hoovercraftboot. Verlangen dat wegvlucht uit de banaliteit van de omgeving. Of nog: alledaagsheid, kitsch en lelijkheid zo te kijk gezet dat ze interessant en veelzeggend worden.

maandag 2 november 2009

zondag 25 oktober 2009

Een paar boerenschoenen (een valstrik)

In het Gentse S.M.A.K. loopt een grote retrospectieve tentoonstelling gewijd aan het werk van Michel François. Maar dat is een te museale formulering. Michel François heeft de zalen op de eerste verdieping van het S.M.A.K. bezet en naar zijn hand gezet, ze veranderd in vertrekken waarin de beschutting, de geborgenheid maar ook de kneuterigheid van een huis worden opengebroken.

De bezoeker krijgt, zoals in musea wel vaker gebeurt, een plattegrond mee om zich te oriënteren. Ik zag veel bezoekers meer naar de plattegrond kijken dan naar wat tentoongesteld is. Op zoek naar een houvast? Feit is dat de titel er niet om liegt: Plans d'évasion. Op de achterkant van de plattegrond een fragment uit een interview met Michel François waarin hij verwijst naar het bizarre huis van bewaring van Bioy Casarès (Morel's uitvinding): 'voor de toeschouwer[s] is er niets dat hen verbiedt te vluchten [anders vertaald: niets dat hen belet te ontsnappen], er zijn geen onoverbrugbare omheiningen'.



Zaal 8A is zo goed als helemaal ingenomen door een recente installatie met cactussen, polystyreen, hout en flessen, Psycho Jardin (cactus), een zentuin met weerhaken. Het onbehagen dat je bij het bekijken van die hoogst kunstmatige tuin overvalt – de vleesgeworden onvruchtbaarheid – verdwijnt als je in een hoek van de zaal een paar van stro gemaakte laarzen ziet staan. De goudgele warmte van het stro dat boeren vroeger in hun klompen droegen terwille van de betere isolatie, lijkt hier het schoeisel zelf geworden. Onwillekeurig krijg je gevoelens van herkenning, van welbevinden. Het blanke hout met knoesten waarop ze daar in de hoek staan, draagt er het zijne toe bij.



Geen kunstwerk komt uit de lucht vallen, geen museumbezoeker is een onbeschreven blad. Op het begeleidende vouwblad wordt er extra op gewezen: 'De kunst van Michel François mag dan erg fysiek en visueel zijn, ze wordt steeds gestimuleerd door een ondergronds netwerk van culturele referenties, stukjes vertellingen en ideologische principes.' Ogenblikkelijk verschijnt voor je inwendige oog Een paar schoenen (1886) van Vincent van Gogh.



Martin Heidegger, de wijsgeer die de taal het huis van het zijn noemde, heeft er in De oorsprong van het kunstwerk beroemde bladzijden aan gewijd. Zoekend naar 'het tuigachtige van het tuig', kiest hij een paar boerenschoenen, gekenmerkt door hun dienstigheid. Heidegger verwijt Van Gogh bijna dat hij op zijn schilderij die context van hun gebruik weglaat, al geeft hij toe dat ze er sporen van vertonen. 'Uit de donkere opening van het uitgetrapte binnenste van het schoeisel staart het afmattende van het altijd maar werken. In het onverslijtbaar degelijke van deze zware schoenen ligt de taaie volharding opgehoopt van de langzame tred door de langgerekte en altijd eendere voren van de akker waar een gure wind op staat. Aan het leer kleeft het vochtige en het vette van de grond. [...] Aan de aarde behoort dit tuig toe en in de wereld van de boerin is het geborgen.' (vert. Mark Wildschut en Chris Bremmers) De schoenen, waar de boerin nauwelijks over nadenkt, zijn vooral betrouwbaar, zegt Heidegger. 'Krachtens die betrouwbaarheid staat de boerin middels dit tuig in contact met de zwijgende roep van de aarde; krachtens de betrouwbaarheid is zij zeker van haar wereld.'

Het kunstwerk van Van Gogh doet ons pas inzien 'wat het schoeisel in waarheid is': de onverborgenheid van het zijnde. 'Een zijnde, een paar boerenschoenen, komt in het werk in de openheid en het licht van zijn zijn te staan. Het zijn van het zijnde komt in het bestendige van zijn schijnen.' (Dit laatste begrijp ik nog nauwelijks. Wel is me in de beschrijving van het boerenleven Heideggers serieuze 'Blut und Boden'-gehalte opgevallen.) Uit Van Goghs afbeelding van het paar schoenen leidt de wijsgeer het wezen van de kunst af: ze stelt ons in staat 'het zijn van het zijnde te denken'. Het zich-verbergende van dingen wordt gelicht. 'Dit soort licht voegt zijn schijnen in het werk. Het in het werk gevoegde schijnen is het schone. Schoonheid is een wijze waarop waarheid als onverborgenheid weest.'



Terug naar de strooien laarzen van Michel François. Is ook dit kunstwerk 'een worden en geschieden van de waarheid'? Durft de bezoeker nog wel dichterbij te komen? Een beetje verward door de kunstmatigheid van de psycho-tuin, waar op de stekels van de cactussen bolletjes polystyreen zijn geprikt, doet hij dat spontaan, aangetrokken door de bruingele warmte die herinnert aan een 'beddeken van stro'. De bezoeker bukt zich, denkt wat gefrustreerd aan de algemene museumwaarschuwing om met de ogen en niet met de vingers te kijken, hij voelt de neiging opkomen het kunstwerk aan te raken, lijkt het prikkelende stro al te ruiken – tot hem 'de aankomst van de waarheid van het zijnde als een zijnde' geschiedt en hij merkt dat wat hij voor stro hield ...



... een kluwen elastiekjes is, bevestigd op twee laarsvormige stukken plaaster. Een waarheid stekeliger dan de cactussen in de tuin die hem afschrikte. Anders dan Heideggers boerin, is hij niet langer zeker van zijn wereld.

N.a.v. Michel François, Bottes élastiques (1991) in de tentoonstelling Plans d'evasion, S.M.A.K., Gent (tot 10-01-2010)

zondag 18 oktober 2009

'De naturel'

In Baarle was het, voor de negende keer, weer zover: tijd voor Grensincidenten in taal, een initiatief van de provincies Antwerpen en Noord-Brabant waarbij op een zondagochtend taalkenners of -liefhebbers uit Noord en Zuid van gedachten wisselen over facetten van hun gemeenschappelijke taal. Klopt dat laatste nog? Is er nog echt één Nederlandse standaardtaal of is het al taalvariatie, tussentaal en taalverloedering wat de klok slaat? De titel van deze ontmoeting was Het einde van de standaardtaal? maar zoals wel vaker gebeurt namen niet alle sprekers het zo nauw met het thema en bereden ze hun eigen stokpaardjes.

Moderator Jos Borré (een van die 5% sprekers bij wie je niet kunt horen uit welke streek hij komt, behalve dat hij een Vlaming is) gaf het woord aan een dame die tussen 1962 en 1974 in het dagelijkse korte tv-programma Hier spreekt men Nederlands samen met Joos Florquin en Fons Fraeters de dialectsprekende Vlamingen leerde hoe mooi en natuurlijk Algemeen Beschaafd Nederlands kon klinken: Annie Van Avermaet. Ze verwees naar de recente discussie over het taalgebruik van acteurs in tv-series – als we geen tussentaal spreken, is dat slecht voor 'de naturel' (dixit Michaël Pas) –, naar het afvoeren van vakken als dictie en taalbeheersing op conservatoria en in andere scholen, en hield een warm pleidooi voor een informele standaardtaal, zij het dan in een eigen Belgische variant met het VRT-Nederlands als norm. Eenheid in verscheidenheid was haar leuze, maar op tussentaal had ze het duidelijk niet begrepen.

Lexicoloog en lexicograaf Piet van Sterkenburg, jarenlang hoofdredacteur van het WNT en de Van Dale Hedendaags Nederlands, somde een aantal veranderingen in het taalgebruik van de Nederlandse media op: het overwicht van de Randstad met de verschuiving van v naar f en van z naar s, de opvallende extra diftongering van klinkers, de Gooise R (de r klinkt als een j, of blijft soms helelemaal achterwege), het verleggen van de klemtoon van woorden naar voren (diverse, absoluut, cultureel). Niet alleen de uitspraak, ook de woordenschat verandert in de media, parallel met de informalisering van de samenleving. Verder sprak hij ronduit van verharding en verhuftering, en liet merken dat hij niet gelukkig was met de toenemende tolerantie voor krachttermen en grof taalgebruik dat hij zowel bij nietsontziende politici (Wilders' 'kopvoddentaks') als bij als hoertjes geklede protesterende studentes in Den Haag ('Ik betaal anaal / mijn doctoraal') ziet opduiken.

'Feiten, geen meningen', was het motto van de derde spreker, prof. Joop van der Horst van de KU Leuven. In de titel van zijn powerpointpresentatie had hij het vraagteken achter 'Het einde van de standaardtaal' bewust weggelaten. Historisch is de standaardtaal een verschijnsel van de renaissance, een kunstmatige verkaveling van het continuüm dat talen in Europa vormen. Door de klemtoon op de geschreven taal en om politieke redenen is dat continuüm tussen de 16e en 19e eeuw netjes opgedeeld. De standaardtaal is eigenlijk een hek in een weide (zie foto) waarbinnen je hetzelfde moet praten en dat invloeden van buiten (voor het Nederlands gallicismen, germanismen en anglicismen) moet weren. Grammatica's en woordenboeken houden de standaardtaal in stand. De democratisering van de samenleving en de door de techniek gewijzigde verhouding van schrijf- en spreektaal – die laatste is opgewaardeerd – hebben ervoor gezorgd dat taal sinds 1970 flink divergeert. Het 'hek' is een stuk liberaler geworden. Afkeurenswaardig (hier sijpelde dan toch een mening door) vindt hij die ontwikkeling niet: het AN was vroeger een zaak van een elite, weliswaar een waar je toe kon gaan behoren, maar toch nog steeds beperkt tot 40% van de bevolking. 'De overige 60% moest zwijgen. Ik geloof dat er nu meer en beter wordt gecommuniceerd.'

De laatste spreker, taalduivel-doet-al (alg. Belg. Nedl.) Wim Daniëls, nam de microfoon in de hand en liet zijn licht schijnen op het verschijnsel jongerentaal. Die bestaat pas sinds 1900, al bestond er daarvoor wel studententaal. Jongerentaal kwam op zodra leerlingen naar de middelbare school konden en zich wilden onderscheiden van volwassenen. Er zijn mooie voorbeelden van die erg vlug wisselende taal te vinden in jeugdboeken als H.B.S. tijd van Joop ter Heul (Cissy van Marxveldt) en De knalclub van 3A (D. Hans). Maar net als de standaardtaal vervaagt nu ook de jongerentaal. Haar functie is niet meer zich te onderscheiden van volwassenen maar jongeren te onderscheiden naar muziekvoorkeur. Verwijzend naar zijn oude moeder – die haar dorp haast nooit verlaten heeft en haar hele leven alleen dialect heeft gesproken, tot ze niet langer 'romme' bij de melkboer kon kopen en in de supermarkt het woord 'melk' leerde – pleitte Daniëls ervoor niet krampachtig aan grenzen vast te houden en de creativiteit van de taal vrijuit te laten spelen.

Op de vraag van Borré aan de zaal, hoeveel aanwezigen de Nederlandse nationaliteit hadden, stak zowat 75% de hand omhoog. Vlamingen hebben zich blijkbaar aan het AN ontworsteld en hun dialect afgeleerd. Op weg naar de standaardtaal zijn ze in tussentaal blijven steken.

– 'Allee gij, heddegij daar iet tege?'
– 'Eigenlijk wel, ja.'

maandag 12 oktober 2009

donderdag 8 oktober 2009

Genobelde ontheemding

Vanwege de taalkracht waarmee ze 'landschappen van ontheemding' oproept, krijgt Herta Müller de Nobelprijs voor Literatuur 2009. Vele jaren geleden heb ik twee boeken van haar gelezen en besproken. Vreemd: hoewel ik er best over te spreken was, heb ik ze niet bewaard. Misschien waren ze gewoon te schrijnend en volstond de herinnering eraan. Of Herta Müllers werk belangrijk genoeg is om er de Nobelprijs aan toe te kennen, is een andere vraag. Daarvoor zou haar oeuvre ruimer van visie en breder van thematiek mogen zijn. Maar het is geen geheim dat het Nobelcomité zich dikwijls door ideologische en/of politieke overwegingen laat leiden: twintig jaar Val van de Muur, de beweging van Oost naar West ... Omdat Herta Müller echter zeker lezers verdient – in Amerika werd al gereageerd met 'Herta who?' – hierbij de recensies uit Boekengids van respectievelijk november 1992 en december 1993.

Reizigster op één been (vert. Gerda Meijerink, De Geus, 1992) is het eerste boek dat de Duitstalige Herta Müller (*1953) schreef na haar vertrek uit Roemenië. Het verscheen in 1989 in de Bondsrepubliek. Irene, een vrouw van 35, verlaat na een ontmoeting met de Duitser Franz haar dictatoriaal geregeerde land. Ze emigreert naar West-Berlijn, waar ze een flat huurt en het Duitse staatsburgerschap aanvraagt. Ze heeft een onberekenbare relatie met Franz en zijn vriend Stefan, en gaat intens om met de homoseksuele Thomas. Het boek beschrijft echter vooral haar diep gewortelde vervreemding tegenover mensen en dingen. Irene observeert haar omgeving als door een glazen wand, buitengewoon scherp, maar afstandelijk. De vertrouwde samenhang waarin alles zijn vaste plaats heeft, is voor haar weggevallen. Innerlijke wereld en buitenwereld worden verwisselbaar. De vrouw leeft met een gevoel van voortdurende onzekerheid en angst, en lijkt uit twee personen te bestaan.

Het werk is geestesverwant met Hofmannsthals Brief van Lord Chandos en Rilkes Aantekeningen van Malte Laurids Brigge. De vervreemding wordt hier in concrete, pregnante zinnen opgeroepen. Het boek lijkt met een etsnaald geschreven. Omdat een intrige zo goed als ontbreekt, verloopt de lectuur haast even moeizaam als het leven dat de hoofdfiguur leidt. Wie de moeite niet schuwt, krijgt een uitzonderlijk indringend beeld van een ongewone gemoedstoestand.

In De vos was de jager (vert. Ria van Hengel, De Geus, 1993) neemt de Duitstalige Roemeense schrijfster opnieuw het land onder de loep dat ze in 1987 verliet. In korte, beklemmende hoofdstukken roept ze het leven in het Roemenië van Ceauşescu op: de armoede en het gesjoemel om aan waren te komen, de stroomrantsoenering en de desolate omgeving, het machtsmisbruik en het opportunisme, de terreur van de geheime dienst en de wanhoop van de burgers. De intrige die gebroken door deze taferelen loopt, gaat over twee jonge vrouwen. Clara, werkzaam in de draadfabriek, begint een relatie met een advocaat die voor de geheime dienst blijkt te werken. Haar vriendin, de onderwijzeres Adina, wordt bespioneerd en getreiterd door diezelfde Securitate. Ondanks de verwijdering tussen hen waarschuwt Clara Adina voor een arrestatie. Adina kan met haar vriend Paul vluchten naar een dorp in het zuiden. De dood van de dictator zorgt voor een korte euforie, maar veel verandert er niet.

De auteur maakt het de lezer niet gemakkelijk; hij moet de soms sureëel opgeroepen werkelijkheid zelf reconstrueren. Müller vervreemdt voortdurend de vertrouwde waarneming, lost haar op in een veelheid van haarscherp getekende details, ongewone indrukken en veruitwendigde gevoelens. Het taalgebruik met zijn gedurfde beeldspraak en bizarre personificaties herinnert aan de vervormingen en de emotionele geladenheid van het expressionisme. Het aaneenrijgen van simultane gebeurtenissen wijst in dezelfde richting. Toch ontbreekt hier elk spoor van pathetiek. Een boek aan de grens van het leesbare, maar van een uitzonderlijk hoge literariteit. Wie doorbijt, zal het verstarde leven in een dictatuur als het ware aan den lijve ervaren.

dinsdag 29 september 2009

Viola, kunst en kitsch

Een bestaan als tentoonstellingsbezoeker kent, als het 'gewone' leven, hoogten en laagten. In de jaren '90 zag ik voor het eerst werk van Bill Viola (*1951), een van de grondleggers van de videokunst, in het tijdelijke Philipsgebouw van het Van Abbemuseum. Stations moet het geweest zijn: vijf grote verticale schermen weerkaatst in gepolijste zwart granieten platen met figuren die in het water doken en uit het water oprezen. In de totaal duistere ruimte was het een overweldigende ervaring. Een intense confrontatie met water, lichamelijkheid, leven in en ontsnappen aan een element. Het had iets mythisch, iets van een volledige onderdompeling.



Beschouwelijker, zelfs afstandelijker oogt The Greeting (1995), dat al vele jaren deel uitmaakt van de vaste collectie in De Pont. Ik heb het intussen vele keren gezien zonder het ooit moe te worden en schreef er al eerder over: The Greeting is een video-installatie met geluid, maar wordt geprojecteerd alsof het een schilderij is, op een scherm met een ijzeren rand van 5 cm. Een vrouw in het geel en een wat jongere vrouw in het blauw staan op de hoek van een steeg met elkaar te praten. Wat ze zeggen, hoor je niet – er is alleen het versterkte, geleidelijk aanzwellende geluid van de wind, die hun losse en lange post-sixtieskleren doet bewegen. Het opmerkelijkste is echter dat hun bewegingen vertraagd worden weergegeven. Een gebeuren dat oorspronkelijk 45 seconden duurde is uitgerekt tot 10 minuten. Gewone slow motion zou een irritant arm bewegend beeld opleveren, maar dit is gefilmd met een hogesnelheidscamera (300 opnames per seconde).

Door de fijne vertraagde weergave ga je letten op de kleinste bewegingen van hun lichaam: gebaren, aanrakingen, gezichtsexpressie. Gaan ontmoetingen gewoonlijk niet veel te snel? Doordat je niet hoort wat ze zeggen, ben je niet alleen geneigd hun woorden te raden, maar vooral de subtekst van hun emoties en de onuitgesproken gedachten. Plots kijkt de oudere vrouw de andere kant op. Van links zie je eerst uitgestoken handen en dan komt langzaam een in het rood geklede jonge vrouw eraan die duidelijk zwanger is. De ontmoeting van de vrouw in het geel en de vrouw in het rood is hartelijk, ze fluisteren elkaar iets in het oor. De vrouw in het blauw lijkt geïrriteerd. Is ze jaloers? Een flauwe glimlach verschijnt op haar gezicht, die stilaan sterker wordt. Oprecht? Viola, de meest ‘schilderachtige’ van alle videokunstenaars, heeft zich laten inspireren door een Visitatie, een altaarstuk van de 16e-eeuwse maniërist Jacopo da Pontormo. Maar hij doet meer dan het stilstaande beeld van een schilderij tot leven brengen. Hij toont ons een glimp van een langzaam leven.

Nu brengt De Pont een overzicht van Bill Viola's videowerk – Intimate Work – hoofdzakelijk in de kleine wolhokken die voor de gelegenheid van de grote centrale ruimte zijn afgescheiden door een half duistere, wel zeventig meter lange gang (t/m 10 januari 2010). Het zijn ideale omstandigheden om de meestal 5 à 10 minuten durende werken (sommige zijn loops) te bekijken. Je krijgt een staalkaart van zijn kunnen, zoals men zegt. Twee of drie van de werken waren voor mij een openbaring, het gros een ontgoocheling. Het is merkwaardig dat eenzelfde kunstenaar je zo kan raken en met ander werk zo diep kan teleurstellen.



Het eerste werk The Reflecting Pool (1977-1979) moet een van zijn allereerste verwezenlijkingen zijn. Dat merk je aan het onbedoeld onscherpe beeld, het tegendeel van de huidige High Definition. Een bassin in een bos. Op de achtergrond zwaar motorengeluid, van een nabije snelweg of luchthaven. Een man met een eenvoudig hemd en dito broek komt aan de rand van het water staan. Hij zet een paar keer een voorzichtige stap dichterbij. Op het moment dat hij met een kreet opveert om in het water te springen, bevriest de handeling. Hij vormt in foetushouding een zonovergoten plek tegen het groene gebladerte, de boomstammen en hun weerspiegeling in het water. De tijd staat stil. Of nee, slechts gedeeltelijk, want het water rimpelt verder.

Terwijl het beeld van de man langzaam nabeeld wordt, een bundel steeds abstractere lichtpixels die beetje bij beetje in het gebladerte verdwijnt, loopt de tijd in het waterbassin gewoon door. Met ellipsen weliswaar: nu eens is het wateroppervlak duister, dan weer helder. Soms verschijnen er plots kringen in het water, alsof daar de man net is terechtgekomen. Wat later zie je de weerkaatsing van een man en een vrouw die om de vijver heen lopen. Alsof het water het oog is met een volmaakt geheugen, dat alles registreert en opslaat – de werkelijkheid slechts een vluchtige, irreële verschijning die meteen verdwijnt. Na een paar minuten duikt de man van in het begin, nu naakt, uit het water op en wandelt hij, met een kleine tijdsprong, weer het bos in. Die laatste narratieve vervollediging had er voor mij niet eens bij gehoeven. Het fascinerende is het samengaan van aan- en afwezigheid, het efemere en het vasthouden van de tijd.



Enkele wolhokken verder bevindt zich het werk Heaven and Earth (1992), op het eerste gezicht meer installatie- dan videokunst. Een pilaarachtige houten structuur bevat in het midden twee naar elkaar gerichte monitoren (een hangend en een omhoog gericht). Je ziet eerst vooral hun materiële verschijning, de twee kathodes tussen metalen haken. Dan wordt je oog aangetrokken door de zwart-witbeelden. De onderste monitor toont een close-up van een enkele dagen oude baby. De bovenste monitor – daarvoor moet je je bukken – laat een close-up zien van een vrouw op haar sterfbed. De afstand van slechts een tiental centimeter tussen de bovenste en de onderste monitor maakt dat beide schermen in elkaar reflecteren. Leven en dood complementair: een waarheid als een koe. Maar dat beide hier zo concreet in hun gelijkenis en verwantschap zichtbaar worden, maakt er een indringende vorm van beeld-spraak van, die verder reikt dan de vergelijking (al zijn er verbluffende raakpunten in de gezichtsuitdrukking, de open mond, het schier eindeloze wachten van pasgeborene en stervende), de paradox, het oxymoron. Weten dat Viola hier zijn eigen zoon van een paar dagen en zijn eigen moeder vóór haar dood heeft gefilmd, maakt dit dubbelbeeld nog aangrijpender, zonder dat het over de schreef gaat. Ik geloof dat net de zichtbare technische constructie voorkomt dat de identificatie te overrompelend of sentimenteel wordt. Een weldoende nuchterheid, ondanks de zwaarwichtige titel.



Het bewustzijn van hoe het beeld tot stand komt, vormt een tegenwicht tegen de geladen inhoud. Op een erg materiële wijze is dat ook het geval bij Memoria (2000), een op een zijden doek geprojecteerd zwart-witvideobeeld met opvallend grove korrel. In het begin zie je haast alleen sneeuw, als op een oud tv-scherm waar de zender is uitgevallen. Vervolgens verschijnt bijna onwezenlijk zilverig het gezicht van een man dat een niet zo eenduidig te herkennen uitdrukking vertoont, die ook bijna onmerkbaar wisselt. Cultureel bepaald als elk kijken naar beelden nu eenmaal is, denk je automatisch aan de zweetdoek van Veronica, het prototype van een indexicale afbeelding: de afdruk van het bebloede gezicht van de lijdende Christus. Dat extreme lijden is hier niet merkbaar, net zo min als er een context van het mannengezicht wordt getoond. Toch is Memoria, een beeld tussen heel oud en heel nieuw, even magisch en fascinerend.



En voor het overige? Theatrale werken, die me doen beseffen waarom ik zo weinig van opera houd. Een nadrukkelijk tonen van individuele of collectieve emoties, al te symbolische gebaren, een zwaar leunen op de oerelementen water en vuur (The Lovers, 2005, Acceptance, 2008). Een inspiratieloze demonstratie van de tegenstelling tussen lang ingehouden adem en plots uitbarstende oerkreet (Nine Attempts to Achieve Immortality, 1996). Dan zijn me zelfs de rauwe performances van Bruce Nauman liever. Tableaux vivants als van tot leven gewekte classicistische schilderijen (Study for Emergence, 2002) of predella's, vroege middeleeuwse altaarstukken (Catherine's Room, 2001) – te maniëristisch en gewild artistiek om te overtuigen. Werk dat lijnrecht ambieert grote kunst te zijn en verstart tot edelkitsch. Maar ga vooral zelf kijken want Viola's beste werk compenseert ruimschoots het slechte.

zondag 20 september 2009

Onbereikbaar


Stardust, park De Oude Warande, Tilburg, t/m 27 september

zondag 13 september 2009

Vier verbodstekens

Niet alles mag. En omdat er niet altijd een waarschuwende of streng verbiedende bewoner of verkeersagent in de buurt kan zijn, plaatst men bordjes die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten. Zo zijn ze althans bedoeld. In de praktijk wil het wel 's tegenvallen, bij dit soort borden bijvoorbeeld:



Waar dit verkeersbord staat, heerst omstreeks de eerste en de vijftiende van de maand gegarandeerd chaos. Men kijkt naar waar de anderen staan, of liever: naar waar de meerderheid staat, al kan dat in de loop van de dag snel veranderen. En heeft de meerderheid het wel bij het rechte eind?

Parkeren verboden, ja, dat begrijpen we. Maar dan? Het parkeerverbod geldt maar voor een halve maand, zoveel is duidelijk. Vervolgens begint het denken. 'Vandaag is het de 13e, dus mag ik wel parkeren aan de linkerkant van de straat. Blauw wijst toch op wat mag, en links is toch niet rechts? Nee, je moet tussen die 1 en die 15 een streepje erbij denken. Van de eerste tot de vijftiende mag je aan deze kant niet parkeren. Rood wijst toch op verbod! O, dus niet vanaf de 1e links, en vanaf de 15e rechts, maar: van de 1e tot en met de 15e niet aan deze kant? Zo is het! Hé, nu neemt die ander mijn parkeerplaats in!'

Als je het weet, is het eenvoudig. Soms speelt te veel nadenken parten. Of bevat de mededeling op het bord onverwachte eigenschappen, die het moeilijk maken bij de les (in casu het verbod) te blijven. In de heringerichte binnenhaven van Duisburg staat langs het water dit bord:



Een geluk dat ik geen met een motor aangedreven modelboot heb, want de betekenis van deze boodschap dringt nauwelijks tot me door. Wat in het oog springt, is de poëticiteit van deze mededeling. Mooi gecentreerde tekst; het paaltje versterkt de denkbeeldige middenas. Vier haast ongemerkt maar wel regelmatig in lengte toenemende regels: vijf lettergrepen, zes lettergrepen, zeven lettergrepen en, ja hoor, acht lettergrepen. En dan die klanken! Korte a, lange aa, doffe e / korte a, doffe e, lange oo en weer enkele doffe e's met daartussen een schrille ie / (en vervolgens de apotheose:) lange oo, scherpe e, lange oo, doffe e, korte i, doffe e, lange oo, doffe e. Met een allitererend binnenrijm -booten // -boten waarvan de klank identiek is en alleen de schrijfwijze licht verschilt. Voor de kenners: bijna een homofoon.

De vorm treedt zo op de voorgrond dat de betekenis naar de achtergrond verdwijnt. 'Foregrounding' noemde Roman Jakobson dat, maar hij dacht daarbij aan poëzie en niet aan mededelingen van de Oberbürgermeister van de Stadt Duisburg.

Het kan ook anders. Hondenpoep op je stoep is vervelend en als je naast je huis een met grijs grint bedekt privé-parkeerterreintje hebt, lijkt dat honden (en hun baasjes) regelrecht uit te nodigen. Niemand ziet het, dus waarom niet? De eigenaar moet iemand zijn die met een ijzerzaag weet om te gaan. Op de schutting van zijn parkeerterreintje plaatste hij dit:


Wat er zou kunnen gebeuren, staat realistisch herkenbaar afgebeeld. Niet eens als tekening op een bordje, maar levensgroot, nog net niet driedimensionaal. Een witte doorsneehond met zwart halsbandje (begrijpt u: geen zwervende straathond maar een hond met een eigenaar) staat met opgeheven staart op het punt ... (u weet wel). Zijn geconcentreerde, in het ijle starende blik en gekromde rug – je ziet het beestje haast trillen – wijzen erop dat het nog slechts een kwestie van seconden is.

Dat is buiten de talige orde gerekend. In vette kapitalen staat op zijn flank 'NO!' te lezen. Zwart op wit. Aan duidelijkheid niets te wensen overlatend. (Over het beeldrijm tussen het wat scheve uitroepteken en de opgeheven staart zal ik nu niet beginnen.) Je moet al een hardnekkig normloze hondenbezitter zijn om je viervoeter nu niet meteen terug te trekken. 'Dat ie het 's waagt. Ze zouden nog denken dat ik geen Engels versta!'

Maar er bestaan nog efficiëntere verbodstekens. Afschrikkender dan dit kan het, geloof ik, niet:



Als je dit leest, is het al te laat. Je bent betrapt, nog voor je iets verkeerds hebt gedaan. Want natuurlijk was je een parkeerplek aan het zoeken. En uiteraard heb je zitten denken: 'daar, die inham bij die mooie donkere schutting, dat is het!' Niets van. Schaam je voor je gedachten. Probeer het maar gauw goed te maken door je auto elders, ver weg van hier te parkeren.

Maar in het liedje heet het toch 'Die Gedanken sind frei / Niemand kann sie erraten'? Dat dacht je maar, naïeveling. Je bent ontmaskerd.

zondag 6 september 2009

Consequent

Ik heb er nare herinneringen aan. Het was de plek van vernedering. Gebrek aan durf, houterigheid, tegenzin botsten met de veeleisende sergeantentucht waar gymleraar B. prat op ging. ‘Vandaag de bok. De Smedt zal het eens voordoen.’ Lachers op de hand. Succes verzekerd. Handstand. Pompen. Evenwichtsbalk. Idem. Alleen touwklimmen lukte. Als een aap. Dat mocht ik niet voordoen.

De opluchting als de directeur ’s ochtends in de klas kwam zeggen dat de turnles uitviel. Niet laten merken, geen spelbreker zijn in de algemene ontgoocheling.

Later hoorde ik dat hij politiek actief was geworden en zelfs op een verkiezingslijst stond. Twee keer raden welke.

N.a.v. Helmut Stallaerts, Prophecy, 2007, olieverf op doek (rechterdeel van een triptiek) in de tentoonstelling Werk nu, Z33, Hasselt. Tot 27 september.

maandag 31 augustus 2009

Wachtend




Datta. Dayadvham. Damyata
.
(Geef. Voel mee. Beheers je.)

Citaat uit de Brihadaranyaka-Upanishad in ‘What the Thunder
Said’, het slotdeel van T.S. Eliots The Waste Land (1922)

woensdag 26 augustus 2009

Gehoord (2)


“Maagijssesloèber!” (E.D.B., 1958)

"Mèschelen!“ (twee joden, trein Antwerpen-Brussel, 1972)

„Iel den taaid mè awe giest allien – da kan toch nie gezongd zèn.“ (S.D., 1975)

“Halten Sie gefälligst den Mund; Sie riechen auch nicht gerade wie eine Butterblume.“ (J.L. nagesynchroniseerd, ARD, 1977)

"Eine Ratte!!“
"Toll!“ (I. en O. W., 1980)

"Ge zijt uw eigen rechter.” (R.L., 1991)

“Doe wat de Geest u ingeeft.” (A.J., 1995)

"Brugge, een schitterend product.“ (J.-M. B., 2009)

"’t Ligtindenaordzeitespesjelist.” (N.N., 2009)

vrijdag 21 augustus 2009

Schaakmat

Tussen de aanlegplaats van de kano’s langs het kanaal in Turnhout en de container waarin bootjes en peddels liggen opgeslagen, heeft men een tijd geleden groene matten gelegd. Ze zien eruit als gras, dacht men vermoedelijk, en je hoeft tenminste niet meer te maaien. – "Chassez le naturel, il revient au galop."

zaterdag 15 augustus 2009

Het oude, nieuw



Op de triotentoonstelling Jo Baer – Lynda Benglis – Jutta Koether (Van Abbemuseum, Eindhoven) hangt in de tweede zaal slechts één schilderij, van de laatstgenoemde. Het is schuin in de ruimte geplaatst, op een eigen witte wand die net niet hoog genoeg is voor het grote formaat, opgehangen (met de nare connotatie eigen aan dat woord) aan twee zwarte stangen. Drie woorden schieten door me heen: rood, nerveus, verscheurd. Een ontredderend tafereel, al is er eerst nauwelijks iets te herkennen. Tussen veel krioelende lijnen een paar zigzaglijnen, als een bliksemschicht? Grillige rode omtrekken die vaag aan bomen herinneren, een landschap, een huis? In het midden meen je een op de buik liggende naakte figuur te ontwaren: een sfinx, een mens met een doodshoofd? Dan dwaalt het oog naar rechts onderaan: een menselijke gestalte die met uitgestrekte arm toesnelt naar een op de grond liggende figuur.

Die constellatie roept herinneringen op: Nicolas Poussins Stormachtig landschap met Piramus en Thisbe (1651). Zoals veel schilderijen uit de 17e eeuw gebaseerd op een mythologisch verhaal. De twee geliefden, vertelt Ovidius, hadden afgesproken elkaar in het geheim bij een bron te ontmoeten. Thisbe was er eerst, zag plots een bloederige leeuw verschijnen die ossen had verscheurd. Ze vluchtte een grot in en zag hoe de leeuw de sluier die ze had verloren aan flarden scheurt. Toen Piramus even later op de afspraak verscheen, vond hij alleen de bebloede sluier. Een leeuw moest zijn geliefde Thisbe verslonden hebben! “Ik ben de schuldige! Ik stortte jou in ’t ongeluk, / omdat ik je in ’t donker naar een plek zo vol gevaren / liet komen en hier zelf niet eerder kwam!” Hij vond dat hem niets anders restte dan Thisbe te volgen in de dood en stortte zich in zijn zwaard. Toen Thisbe haar stervende geliefde vond, doodde ook zij – beseffend hoe sterk hij in het misverstand van haar had gehouden – zichzelf.

Poussin geeft de ontreddering van Thisbe die haar stervende geliefde vindt weer door de figuren in een stormachtig landschap op te nemen. Een donkere hemel, stevige wind in de boomkruinen, de suggestie van een bliksem. Toch maakt het geheel nog een beheerste, pastorale indruk. Jutta Koether heeft de realistische weergave achter zich gelaten en de innerlijke ontreddering naar buiten gekeerd. Aders, zenuwen, bloeduitstorting. De schok alsof je het zelf had beleefd. De titel die ze aan haar schilderij heeft gegeven luidt Lux Interior, 2009 / featuring Hot Rod (after Poussin). Ze ensceneert iets ouds, als op een toneel. Boven tegen de wand achter je hangt een theaterspot. Het licht dat hij werpt prikkelt het iriserende oppervlak van het schilderij. In een interview zegt Koether: “Schilderkunst wordt vandaag geconsumeerd, maar niet geïnterpreteerd. Ik wil als kunstenares belangstelling wekken voor het duiden van kunst.“

Koether (*1958), die in Keulen geboren is maar sinds begin jaren ’90 in New York woont en werkt, schreef kritieken over punk- en rockmuziek en beeldende kunst voor het Duitse tijdschrift Spex – Magazin für Popkultur. Eind jaren ’70 liftte ze door Engeland en beleefde de Sex Pistols als een oerknal van vrijheid. Ze is meer dan alleen een schilder, schrijft, musiceert en geeft performances. Ze houdt ervan dat in de kunst tegenwoordig alles kan, dat je je niet op één stijl hoeft vast te leggen. Ze maakt gebruik, zo staat te lezen in een tekst van het museum, van poëzie, songteksten en beelden uit zowel de kunstgeschiedenis als de populaire cultuur. “Haar werk wisselt van uitbundige visuele ervaringen tot geestige, vileine kritiek op de esthetiek.”

Haar toe-eigening van Poussin (haar schilderij heeft precies hetzelfde formaat) en van het verhaal van Piramus en Thisbe is overweldigend. Voor sommigen wellicht te chaotisch, op de rand van het nietszeggende. Toen ik er in het Van Abbe naar stond te kijken, brachten veel bezoekers er niet eens het gemiddelde van acht seconden bij een schilderij voor op. Voor Poussin zouden ze vermoedelijk langer blijven staan. De schilderkunst van na de Renaissance stond dicht bij de klassieken, heet het. Staat Hot Rod (after Poussin) niet dichter bij de ervaring van de kracht van het oude verhaal? Liefde over de dood heen. Dood over de liefde heen. In rood gebrand, als bloedvaten zichtbaar op het netvlies – in Poussins donkere Stormachtig landschap is er slechts één zachtrode plek. Terugdenkend aan Koethers schilderij herlas ik Boek IV: 55-166 van de Metamorphosen (vert. M. d’Hane-Scheltema). Mijn ogen bleven haken bij de bewoordingen van Ovidius: “Daar nadert een leeuwin, / de kaken schuimend en nog vers besmeurd met bloed van ossen”, “die sluier, tere prooi voor die bebloede muil”, “als hij ook de bloedbevlekte sluier ontdekt”, “kust het en zegt nog: ‘Hier, drink nu dan ook de stromen van míjn bloed’”.

[…] Het bloed spoot hoog naar buiten,
zoals wanneer een waterleiding, als het lood niet deugt,
stukbarst en door een sissend scheurtje lange stralen water
naar buiten spuiten en de lucht doorpriemen, stoot op stoot.
De vruchten aan de takken werden door de bloedfonteinen
donker van kleur; de wortels, diep doortrokken van het vocht,
kleurden het hangend moerbeifruit met donkerrode tinten.

”En dan, in twijfel nog, ziet ze stuiptrekkend in een bloedplas / een lichaam”, “werpt zich op dat geliefde lichaam / en stort haar tranen in zijn wond; haar tranen en zijn bloed / vloeien ineen”, “ons beider bloed ter nagedachtenis”.