woensdag 29 december 2010

zaterdag 18 december 2010

Sprakeloos


Weh mir, wo nehm' ich, wenn
Es Winter ist, die Blumen, und wo

Den Sonnenschein,
Und Schatten der Erde?
Die Mauern stehn

Sprachlos und kalt, im Winde
Klirren die Fahnen.

Wee mij, waar neem ik, wanneer
Het wintert, de bloemen en waar
De zonneschijn
En schaduw van de aarde?
De muren staan
Spraakloos en koud, de vanen
Klapperen in de wind.

Wee mij, waar vind ik, als

Het winter is, de bloemen, en waar
De zonneschijn,
En de schaduw der aarde?
De muren staan

Sprakeloos en koud, in de wind
Kletteren de weerhanen.

Wee mij, waar haal ik, als
Het winter is, de bloemen, en waar
De zonneschijn
En schaduw der aarde?
De muren staan

Zwijgend en koud, aan masten
Klapperen vlaggen.

Wee mij, waar neem ik, nu
het winter wordt, de bloemen en waar
de zonneschijn
en schaduw der aarde?
De muren staan
zwijgend en koud, in de wind
knersen de weerhanen.

Wee mij, waar vind ik, als
Het winter is, de bloemen, en waar
De zonneschijn
En schaduwen der aarde?
De muren staan
Sprakeloos en koud; in de wind
Kreunen weerhanen.

Helaas, waar haal ik, nu
het winter wordt, de bloemen, waar
het licht van de zon
en van de aarde de schaduw?
Sprakeloos, koud
staan de muren, weerhanen
krijsen in de wind.

Wee mij, waar haal ik, als
Het winter is, de bloemen, en waar
De zonneschijn,
En schaduw van de aarde?
De muren staan
Sprakeloos en koud, in de wind
Knarsen de weerhanen.

Slotstrofe uit Friedrich Hölderlin, 'Hälfte des Lebens', vertaald door Albert Verwey, Kester Freriks ('Helft van het leven'), Harry Mulisch ('Helft van het leven'), Ad den Besten ('Halverwege het leven'), Jaak Fontier ('Levenshelft'), Piet Thomas-Ludo Verbeeck ('Halfweg het leven') en Erik Derycke-Geert van Istendael ('Helft van het leven').

vrijdag 10 december 2010

Gehoord (4)



















'De mens is het schoonst wanneer hij kleren aanheeft.' (A.D., 1962)

'Asgedaniegeluuft, mokikaaietsanderswaais.' (L.D.R., 1963)

'Erik Chocopastaaa!' (M., M., Ph. en L.D., 1964)

'Les chats et les chiens nous apportent beaucoup de clients.' (dr. J.V.d.B., 1965)

'Zorgt dat ge niet in affronten valt.' (E.D.B., 1966)

'Da's zoals ne gedevalueerde frank: ge hebt er nie veel meer aan, maar ge smijt hem ook nie weg.' (F.V., 1974)

'Gij durft de mensen nogal tegen hun schenen schoppen!' (M.M., 1979)

'Laat de mensen dat. 't Is het enige plezier dat ze hebben.' (zr. E.D.S., 1979)

'Denken kann man alles. Nur muss man es nicht glauben.' (J.-P.B., 1981)

'Moet dat al een naam hebben?' (A.D.S., 1984)

'Waarom laten jullie de rolluiken neer? Zien jullie het donker niet graag?' (E.D.S., 1985)

'Ze hebben twijfelaars van ons gemaakt.' (L.M., 1996)

'Er hat mich gequält. Ich habe ihn gequält. (B.H., 1999)

'God is een woord.' (D.D., 2001)

zondag 28 november 2010

Vroeger



In aantal zou het een schoolklas kunnen zijn, maar de kinderen verschillen te erg in leeftijd. Ze zijn met veertien. Een vijftiende is een paar dagen na de geboorte gestorven. Vijf jongens, negen meisjes, en als om dat overwicht te compenseren, houdt de moeder zich gedeisd: ook voor de fotograaf maakt ze geen uitzondering. Ze kijkt niet in de lens, maar naar haar benjamin met de blonde krullen, die op vaders schoot mag zitten. De vader kijkt streng; hij vertegenwoordigt ook hier het gezag, een man van een andere wereld. De stijve kraag zit hem als gegoten.

Hij draagt het donkerste pak. De ernst vraagt zwart. Ook zijn oudste zoon, die boven iedereen uittorent, is vrij donker gekleed. Hij zal zijn hele leven de ernst van zijn vader met de zachtheid van zijn moeder verenigen. De zoon links heeft een iets lichter pak aan. Hij lijkt wat gehaast, alsof hij maar even tijd heeft om te poseren. Later wordt hij dorpspastoor en jaagt in zijn vrije tijd op vogels. 'De dieren zijn er voor het nut en het plezier van de mensen', zo wuift hij bezwaren weg. De derde zoon houdt wat afstand en kijkt uitdagend in de lens. Over zijn weerbarstige volle haar zal hij later (hij is vroeg kaal geworden) vertellen dat hij er kammen op stuk brak.

De oudste dochters kijken ouwelijk, zelfs al dragen ze lichte kleren. Misschien zijn ze al vroeg co-moeders voor de jongere kinderen geworden. Een ervan, uiterst schrander, wordt kloosterzuster in Melle en sterft (zoals een andere zus) vroeg. In haar schooltijd correspondeert ze in het Grieks met haar jongere broer. De jongere dochters zijn, net als de jongste zonen, in het wit gekleed, tot hun kousen toe. Zij glimlachen nog of tonen een aanzet daartoe. Ze zullen op hun beurt moeders van vaak grote gezinnen worden, al heeft geen enkele nog veertien kinderen. Eén vertrekt in de oorlog als missiezuster naar India. Ze stuurt vanuit Srivilipputtur flinterdunne, volgetikte luchtpostbrieven naar haar familie en komt aanvankelijk bijna nooit, later om de vijf jaar op bezoek in België. Eén dochter blijft ongetrouwd. Eén zoon wordt jezuïet.

De foto moet begin jaren twintig zijn gemaakt, in hun tuin in Zele.

zondag 21 november 2010

Gebed (Hans Arp)






















Zuiver licht
verlos ons van de zinloosheid.
Verlos ons van het zinloze lijden
van de zinloosheid.
Het volstaat niet
dat er af en toe
een druppel op de hete steen
van de aarde valt.
Verlos ons
van de pooiers van de zinloosheid
de triomferende menseneters
praalzieke brulapen.
We dwalen in zinloos lijden.
We zijn de eeuwige zandzwervers.
We wentelen ons in bedden
van gloeiend zand.
Het is om te lachen
het is om te huilen
het is om opzettelijk waanzinnig te worden.
Wee ons arme dwazen.
Aan welke waanzin zijn we ten prooi.

Uit: Hans Arp, ich bin in der natur geboren. Gedichte (Luchterhand Literaturverlag, Hamburg 1992), vert. Erik de Smedt.

zondag 14 november 2010

Affiniteiten



bezoeksters in de tentoonstelling Collectie XXVI - De Artefactum-jaren, M HKA, t/m 20-02-2011 (boven: Michael Witlatschil, Ich 3, 1983, beneden: Lili Dujourie, The Kiss, 1986)

maandag 1 november 2010

Het raadsel vergroten


Ze kenden elkaar niet veel langer dan een half jaar. Zij was 26, hij 24. Van uitgever J.W. had ze de opdracht gekregen een boekje te schrijven ten behoeve van het literatuuronderwijs. Ze besloten er samen aan te werken. Op haar helemaal in het blauw geschilderde zolderkamer, waar een donkerblauwe ligbank stond, wisselden ze het minnekozen af met denken, praten en schrijven over wat ze beiden (toen en ook later) de beste roman van Harry Mulisch vonden. Toen het manuscript moest worden ingeleverd, stelde ze voor een pseudoniem te gebruiken: de naam van haar vroeg overleden moeder. Dat was,
Chantage op het leven indachtig, een mulischiaanse truc, een kleine overwinning op het onherroepelijke. Nu en dan moesten ze lachen om de situatie: dat uitgerekend zij twee, daar, toen, zich bogen over Het stenen bruidsbed.
_______

Wat de mens wil ontsluieren is het raadsel van zijn bestaan, de ultieme werkelijkheid, 'die niet meer verhelderd kan worden, die geen achtergronden meer heeft omdat ze zelf achtergrond is en werkelijkheid: de bodem van de hoge hoed waarin de konijnen huizen.' (Voer voor psychologen, 1961, p. 85.)

Dit zijn wordt oppervlakte, krijgt vorm in zijn negatie: het niets, de dood. Pas in de vernietiging wordt de existentie zichtbaar; geconfronteerd met de dood beseft de mens dat hij leeft. M.a.w. het niets maakt het mysterie helder, maar heldert het niet op, geeft geen antwoord op de vraag naar het waarom, de zin van de werkelijkheid, zodat het zijn in de mens een niet eindigende verwondering en verbazing blijft wekken:

Verbazingwekkender dan wat de mensen doen, is het feit dat ze er zijn. De verbazing over dit elementaire gegeven, is misschien één van de dingen die ik voelbaar wil maken — uiteraard door middel van wat ze doen.
(Voer voor psychologen, 1961, p. 38.)

In zijn roman Het stenen bruidsbed heeft Mulisch het raadsel van het leven aanwezig gesteld, uiteraard langs de vernietiging ervan, nl. het bombardement op Dresden. Het is betekenisvol dat Corinths zoektocht naar de zin van het bestaan gebeurt in een ruimte van verwoesting. Immers, geconfronteerd met de zinloze vernietiging, beseft Corinth het eenvoudige en toch zo verbazingwekkende feit dat hij leeft. Op het ogenblik van zijn depersonalisatie is Corinths reis ten einde. In het niet-bestaan is zijn bestaan zichtbaar geworden. Deze reis heeft echter geen verduidelijking gebracht: Corinth kan zichzelf, zijn verleden niet bereiken of begrijpen. Ertussen bevindt zich het bodemloze zwarte ravijn van het niets, het raadsel.

[...] het enige wat de lezer van deze reis meebrengt als 'souvenir', het enige wat hem rest van zijn leven is een kleine, zwarte goochelaarshoed met op de bodem ervan de verwondering over het duistere feit van leven en dood.

Uit: Marie Delleuse, Omtrent Het stenen bruidsbed van Harry Mulisch (Manteau, Brussel & Amsterdam, 1978)

vrijdag 22 oktober 2010

Perspectief





Soms moet je even weg zijn om te beseffen hoe goed het 'gewone' is.


zaterdag 9 oktober 2010

vrijdag 1 oktober 2010

Evolutie


















Hmm, smetvrees? En dan te bedenken dat men je bij een familiereünie in Zele een bijzondere lepel met een lange steel toonde. Waarvoor die wel diende? Toen de hele familie minutenlang het juiste antwoord had staan raden — vergeefs! — kwam de oplossing: dat is de lepel waarmee overgrootvader De Smedt, handelaar in veevoeders en meststoffen, de kwaliteit van de aangeboden 'beer' (gier) proefde.

vrijdag 10 september 2010

zaterdag 21 augustus 2010

Koorddansen



We saltoën hoog in de hoogte, nu
voor zich sprekend en spontaan rijmend,
en dromen van een i n d i v i d u
van woorden, haast bezwijmend.

Wat zet ons aan — waarom? waartoe? —
het vloerkleed te verlaten?
Een nooit ontraadseld Who 's Who
in val en vlucht te vatten.

Wie van zo hoog naar beneden kijkt,
ziet slechts wat verpaupert/verdwaalt.
Ik zeg: wie gedichten schrijft, blijkt
gek; wie ze gelooft, die maalt.

Ik speel met mijn astraallichaam klavier,
v i e r v o e t i g — met veertig tenen —
Met de voeten op de grond alhier
noemt men ons schizofrenen.

De Loreley maakt los d'r haar
aan de afgestorven Rijn ...
Ik zweef gracieus in levensgevaar
precies tussen vriend Heine en Vriend Hein.

'Hochseil' van Peter Rühmkorf (1929-2008) was het te vertalen gedicht voor
 de Vertaalwedstrijd - 3e editie (vertaling EdS). De afbeelding toont de sculptuur Het zwarte schaap van Johan Muyle op de tentoonstelling Nieuwe monumenten in het Middelheimmuseum, Antwerpen (t/m 15 september 2010).

vrijdag 13 augustus 2010

Je zag in het S.M.A.K.














dat Panamarenko's vlieg-tuigen soms aan grote witte ballonnen hangen, als beveiliging mocht het technische vernuft het laten afweten,

dat Luc Deleu al in 1979 de laatste steen van België aanbracht (misschien kan Bart De Wever hem als voorvader adopt- of annexeren),

dat weinig bezoekers (uit eerbied voor de kunst?) op de koperen platen van Carl André durven te lopen, al wil de kunstenaar niets liever en al kan ik me niet voorstellen dat de suppoosten van het S.M.A.K. er iets op tegen hebben,

je rook dat de Wirtschaftswerte van Joseph Beuys — die vroeger, of is dat herinneringsverfraaiing, lekker geurden — behoorlijk stinken, wat een langduriger contemplatie in de weg staat (Wirtschaft stinkt, ook een statement),

dat Beuys' tekeningen tot het fijnste behoren wat na 1945 is voortgebracht, maar dat zijn Erdtelephon er ook mag zijn,

dat natuur en cultuur meer met elkaar te maken hebben dan gewoonlijk wordt aangenomen en dan denk ik niet alleen aan Marcel Broodthaers' eierschelpen en Panamarenko's Hofkes maar ook aan de nooit geziene voorwerpen van Tamara Van San,

hoe Raoul De Keyser van het schilderen naar de natuur (prikkeldraad, een kraantje met een waterslang, een krijtlijn op een voetbalveld) is weg geëvolueerd,

dat het S.M.A.K. erbij wint als er een muur wordt gesloopt en een zaal dubbel zo ruim wordt,

dat de verweerde oude stukken hout en de ruwe bruine touwen van Bernd Lohaus het uitstekend kunnen vinden met de zwarte spiegel die de wereld op zijn kop zet en de gepolijste schijf van Ann Veronica Janssens,

dat Walter Swennen het prototype of anders gezegd het heerlijk wilde oerbeeld van de bananenschil heeft geschilderd, waarvoor je zo moet oppassen omdat je er lelijk over kunt uitglijden, en iets heel moois met haaientanden,

dat de kunst van het presenteren erin bestaat twee dingen samen te voegen die elkaar haast ongelooflijk versterken: een vroege foto van Dirk Braeckman, twee dimensies dus, en een horizontaal aan een gewrongen roodbruin touw opgehangen zware metalen staaf van Giovanni Anselmo, als wisten we nu wat de afsnijding van de vrouw op de foto aan het oog onttrok,

dat videokunst, eigenlijk niet meer dan pixels, heel zintuiglijk en zinnelijk kan zijn en dat Koen Theys' fascinerende 2 uur en 55 minuten durende Lied van mijn land — Het Rijngoud en Die Walküre misschien 's beter op tv of in de bioscoop kan worden getoond, hoewel vijf minuten kijken ook al een ervaring is

en je vond het mooi dat het zuiltje in beeld ook in de projectieruimte staat: wat is waar, wat is echt?,

dat het niet alleen om verkleuring te voorkomen goed is dat Thierry De Cordiers tekeningen in een sombere zwarte zaal hangen, inktzwart, inktblauw, landschappen vrouwelijk van natuur, en dan het licht op die kogelronde, harige, zich met bord en al volvretende Gargantua,

dat je in de Factory, het achterafzaaltje waar bijna niemand komt, in een oude fauteuil naar een dvd over Johan De Wilde kunt kijken die in zijn monomane precisie met grafiet en potlood zoekt naar fragmenten van een beeld dat ooit is geëxplodeerd,

en je haalt opnieuw zijn Ein deutscher Soldat voor de geest: geen grafsteen, geen monument, geen boektitel, geen bevel, maar wat dan wel,

en je herinnert je dat je daarnaast die reeks oude, vergeelde en kromgetrokken deuren hebt gezien die zomaar tegen een wand hangen en dus nergens voor dienen en dat je van opzij ging kijken en toen je zag dat ze echt van hout waren die golving nog fascinerender werd,

zoals het ook overrompelend is dat Peter Buggenhout zijn sculptuur The Blind Leading The Blind #9 van stof gemaakt heeft, nee geen textiel, maar zoals 'dust to dust',

en hoewel je het jammer vond dat er van de tentoonstellingskrant maar één exemplaar meer over is (ter inzage) en de vriendelijke man bij de kassa zei dat hij wordt herdrukt maar grijnzend de schouders ophaalde toen je vroeg wanneer hij er opnieuw zou zijn,

denk je dat elk nadeel zijn voordeel heeft en dat je nu tenminste niet in dat krantje hebt staan lezen maar gekeken hebt en geroken, gedwaald en gedacht en gegist,

en dat het is alsof je in Xanadu bent geweest, dat vroeger alleen een naam was en dat je er nog wel 's naartoe wilt.


Xanadu!
De collectie van het S.M.A.K. belicht door Hans Theys, Citadelpark, 9000 Gent (t/m 3 oktober 2010)

vrijdag 30 juli 2010

Gehoord (3)



— Wètte wa ze nog gaon uitvinden? Uiternet! Want internet, dat is er al, hè.
— Ha! En waarvoor gaat dat dienen?
— Da weettekiknie, zenne. Da zulle ze ùk nog moeten uitvinden. (J.J., 2010)

zaterdag 24 juli 2010

Eiland






Stiftung Insel Hombroich.'Kunst parallel zur Natur', D-41472 Neuss-Holzheim

zondag 18 juli 2010

Waer bestu?




















1. Hoewel hij voor honderden mensen een tekst voor een doodsprentje heeft geschreven, deed Guido Gezelle dat nooit voor zijn moeder. Wel mijmerde hij in een gedicht over wat er (niet) van haar overbleef.

't En is u van u
hiernederwaard,
geschilderd of
   geschreven,
mij, moederken,
geen beeltenis,
geen beeld van u
   gebleven.

Geen tekening,
geen lichtdrukmaal,
geen beitelwerk
   van steene,
't en zij dat beeld
in mij, dat gij
gelaten hebt
   alleene.
('Moederken', eerste twee van drie strofen)

2.  Laurent Busine, de curator van A toutes les morts, égales et cachées dans la nuit, brengt in de tentoonstellingskrant de bezoeker meteen op de hoogte dat dit geen tentoonstelling is over de voorstelling van de dood of de doden. De kunstgeschiedenis bevat er anders genoeg: sarcofagen, mummies, middeleeuwse pleurants, voorstellingen van magere Hein met de zeis, opgebaarde of opengesneden lijken ('anatomische les'), historische moordscènes, lijkenbergen in de nazi-uitroeiingskampen en ga zo maar door. Zijn uitgangspunt was een vraag naar iets anders, precies dat waar Gezelle in 'Moederken' naar verwijst. 'Welk beeld zullen wij achterlaten van de korte tijd die wij op aarde doorbrengen, van de enkele stappen die wij hier zetten zonder dat er ook maar het minste spoor van overblijft, alsof we de aarde nauwelijks beroerd hadden? Dat weten we niet. En toch verlangen we dat van ons een beeld blijft voortbestaan — of zelfs meerdere beelden.'

3.  De mijnwerkers van de industriële site Le Grand-Hornu kunnen symbool staan voor de talloos veel miljoenen voorbijgangers op aarde die nauwelijks een spoor achterlaten. In de reusachtige voormalige hooischuur heeft Christian Boltanski een lange wand volgestapeld met verroeste blikken koekjesdozen. De meeste dragen slechts een etiket met een naam, sommige een foto, een jaartal, een administratieve aantekening. Ze reiken meters de hoogte in. Wel tweehonderdvijftig stapels van dertien op elkaar geplaatste hoge dozen. Een overweldigend aantal, en toch besef je dat dit maar een fractie is van al wie ooit in de kolenmijn hebben gewerkt, en die weer maar een partikel van al hun tijdgenoten op aarde. Les Registres du Grand-Hornu slaan je echter niet plat door de macht van het getal, ze verleiden niet tot cynische onverschilligheid. Niet één bezoeker die, na overweldigd te zijn door de imposante muur, niet dichterbij gaat, namen leest, fotootjes bekijkt en even het gevoel heeft vergeten mensen — hoe onbekend ze voor haar of hem ook zijn — tot leven te brengen of althans: zich hun leven een moment voor te stellen.

4.  Sporen dus, na-beelden. Arte Povera-kunstenaar Giuseppe Penone heeft zich uitgestrekt in een hoop buskusbladeren en diep uitgeademd. De broze holle sculptuur bewaart de herinnering aan een vluchtige handeling. Als je je voorstelt hoe dit kunstwerk nadien wordt bewaard: de bladeren in zakken verzameld, tot het nog eens wordt tentoongesteld en de kunstenaar weer uit Italië komt overgevlogen — tot hij er niet meer is ... en dan?

5.  Er komen nogal wat spiegels voor in deze tentoonstelling. Douglas Gordon toont op een dia een zelfportret waarop hij zijn spiegelbeeld kust. Zijn lippen zijn ingesmeerd met een waarheidsserum. Een wanhopige poging om een waarheidsgetrouw beeld van zichzelf te achterhalen? Van José María Sicilia staan er twee hooggepolijste koperen platen tegen de muur, die voor de toeschouwer fungeren als een vaag spiegelbeeld. In de platen verschijnt, als je goed kijkt, een tekst: 'Quand vas-tu m'oublier' (jijzelf, narcist? of jij meekijkende nabestaande?) en 'Comment te croire'. Zestien zwart-witfoto's van Giuseppe Penone tonen evenveel varianten van zelfportretten van de kunstenaar. Zijn ogen zijn hier niet de spiegel van de ziel (als dat al kan), maar spiegelende ondoorzichtige contactlenzen bedekken iris en pupil. Ze weerkaatsen een stuk stad. Is identiteit meer dan de omgevingsfactoren die op een mens inwerken?

6.  Niet alles wat op de tentoonstelling te zien valt, is kunst. Tegenover de efemere bladerindruk van Penone ligt op een sokkel een niet zo grote maar loodzware meteoriet. Sterrenstof. 'Zonder datum' vermeldt het kaartje dat erbij ligt. Elders worden relieken van heiligen uitgestald, een stukje been, een miniem strookje textiel dat een heilige ooit heeft 'aangeraakt'. Nergens wordt de willekeur van een aandenken zo duidelijk. Nergens ook de kracht van de projectie, het willen herdenken. (Mijn enige kritiek op deze tentoonstelling is dat Busine de balans tussen kunst en niet-kunst dit keer te veel naar het tweede heeft doen overhellen, ook al omdat niet alle 'kunst' het niveau van anders haalt. De twee schilderijen van Giorgio de Chirico bijvoorbeeld zijn hemeltergend lelijk.)

7.  Wanneer je de black box verlaat waarin David Claerbouts videowerk Long Goodbye wordt getoond (een superpositie van een vertraagd en een versneld beeld die de kijker confronteert met het fascinerend vluchtige van een alledaagse handeling), kom je in verblindend daglicht. Het laatste luik van de tentoonstelling is honderd meter verder. Een readymade ruimte die zich altijd op de site bevindt: de crypte van de eigenaars van de mijn, de grootindustriëlen van Le Grand Hornu. De dood is de grote gelijkmaker, al proberen de voornaam gebeitelde namen en grafversierselen de maatschappelijke hiërarchie te bestendigen. Enkele nooit gebruikte nissen, kale baksteenholten, weerleggen die pretentie: gaten in de leegte. Open plekken om gevuld te worden, als de afwezigheid van dierbare doden.

Tentoonstelling A toutes les morts, égales et cachées dans la nuit, van 20 juni tot 10 oktober 2010, Musée des Arts Contemporains (MAC's), Rue Sainte-Louise 82, B-7301 Hornu.

vrijdag 16 juli 2010

maandag 28 juni 2010

Het laatste examen


Drie jaar geleden ben ik met hen scheep gegaan, al kregen ze maar twee uur les van me in de week. Duits was niet hun lievelingsvak, als ze zoiets hadden. Bij momenten viel er met hen geen land te bezeilen. Ze hadden een spanningsboog van ten hoogste tien minuten. Slechts één keer was hij langer: toen ik hen enkele nieuwe woorden voor een quiz liet tekenen. Ze leken allemaal ADHD te hebben; alleen stond het niet op papier. Een paar keer had ik zin door het raam te springen. Het zou geen grote gevolgen hebben gehad: ze zaten gelijkvloers. Ik deed het toch maar niet. 'Je bent niet iemand die de deur dichtslaat', zei een jongere collega me onlangs. De waarheid hoor je van een ander.

In het 5e jaar hadden enkelen afgehaakt, sommigen waren blijven zitten, enkelen naar een andere school overgestapt. Wie over was gebleven, bleek na de vakantie – twee maanden die op hun leeftijd veel verschil maken – gerijpt. Dat ze voor Duits ook een seminarie-uur kregen, waarin ze veel zelf konden doen, ze jongerentaal leerden ('Was ist eine Tussi?'), een paar liedjes van Nina Hagen beluisterden ('TV ist 'ne Droge!') en – wat trof dat! – de hyperkinetische film Lola rennt verwerkten, maakte sommigen zowaar enthousiast voor de taal van de oosterburen.

Het laatste jaar viel er met hen prima te werken. Of het nu om Duitse geschiedenis in de 20e eeuw ging, het verschil tussen Ossis en Wessis, proza en poëzie van Goethe, Benn, Hölderlin en Kafka – eigenlijk was geen moeite hun te veel. Toen ze met gloed hun gedicht hadden voorgedragen (een laatste spreekproef) en bewezen hadden dat ze best een toets aankonden voor buitenlanders die aan een Duitse universiteit willen studeren, bleven er nog tien minuten over. Dat zou drie jaar geleden een schrikbeeld zijn geweest, maar nu kwam het voorstel om de resterende tijd in te vullen spontaan van hen: 'Kunnen we geen liedje zingen, meneer?'

Snel de eerste en de laatste strofe en het bijbehorende refrein van 'Die Moorsoldaten' op het bord geschreven. Uitgelegd dat het wel een soort marslied uit de oorlog is, maar niet militaristisch. Integendeel: een verzetslied van de dwangarbeiders die voor de nazi's in KZ Börgermoor in Noord-Duitsland heel de dag turf moesten steken en er elkaar moed mee inzongen.

Wohin auch das Auge blicket,
Moor und Heide nur ringsum.
Vogelsang uns nicht erquicket,

Eichen stehen kahl und krumm.

Wir sind die Moorsoldaten
Und ziehen mit dem Spaten
Ins Moor.

(...)

Doch für uns gibt es kein Klagen,
Ewig kann nicht Winter sein.
Einmal werden froh wir sagen:
Heimat, du bist wieder mein.

Dann ziehen wir Moorsoldaten
Nicht mehr mit dem Spaten
Ins Moor.
(2 x)

Twee keer voorzingen. Wie kan er nazingen? 'Nein, wir alle zusammen!' Het klonk nog wat aarzelend, maar overtuigd. Toen ging de bel. Ik had nog iets willen vertellen over 'das Prinzip Hoffnung' van Ernst Bloch of over het devies van Willem van Oranje 'Point n'est besoin d'espérer pour entreprendre ni de réussir pour persévérer'. Maar dat hoefden ze niet meer te horen, dat snapten ze zo ook wel – ze hadden het getoond.

Twee weken later was hun laatste examen, Duits. Om hun laatste stukje grammatica te toetsen – der Konjunktiv II – liet ik hen schrijven over wat ze zouden doen als ze uitvinder waren. Sommigen hielden het dicht bij huis. Een geneesmiddel om alles beter te onthouden (of een chip als een usb-stick, om in je hoofd te planten). Nooit meer black-outs, geen paniek meer voor een examen. Maar ze zagen ook het nadeel. We zouden allemaal even intelligent zijn en er zouden geen buitenbeentjes meer bestaan. S., met het profiel van een mannequin, zou een elektronische kleerhanger ontwerpen, die al de door haar te passen kleren verzamelt en de gekochte voor haar naar de kassa brengt.

Anderen keken verder. Ch. zou een elfenstof uitvinden, die alle kinderen gelukkig zou maken en oorlog, pijn, hongersnood uit de wereld zou helpen. De stof zou een misdadiger veranderen in een bloem of een vlinder. Het woord 'Schmetterling' was ze niet vergeten. C. dacht aan het eeuwige leven en net op tijd dat het te lang zou duren, dat het haar te oud zou maken en ze niet de eenzaamste mens op aarde zou willen zijn.

Een paar vullen onverwacht de witruimte onderaan op het laatste examenblad met iets persoonlijks, dank en een wens die de bescheidenheid verbiedt te citeren. Op de al erg lege speelplaats vraagt een jongen uit 5: 'Is het waar dat alle leraren Duits volgend jaar vertrekken?' (Wishful thinking?) 'Ik hou het nog wel een paar jaar vol', stel ik hem gerust (?). Een dag later, bij de deliberatie, blijkt de hele klas 6EMT-LMT geslaagd. Hun leven, het leven elders kan beginnen.

En ik moet weer denken aan enkele regels uit een van de Sonnetten van een leraar van Ida Gerhardt. 'Dit is mijn land. Ik zal niet meer verkassen: [...] Vergeef mij, God, mijn duizendvoudig falen. / Ik kon dit nimmer in mijn schema passen. // En rebelleerde. –Maar ik ben gezwicht: / Te sterk zag mij mijn werk in het gezicht. / Het is mijn prachtige, mijn hondse baan.' Op het eind van het schooljaar – en nee, niet vanwege de nakende lange vakantie – vooral prachtig.

dinsdag 22 juni 2010

Rail Time, Real Time






1.  In de stationshal van Turnhout prijkt hoog boven de mensenhoofden een prachtige klok. Je kijkt er met eerbied naar op. Ze toont, in 19e-eeuwse entourage, met sierlijke wijzers en Romeinse cijfers hoe laat het is. Ze houdt zelfs rekening met mensen die moeite hebben met 'ante meridiem' en 'post meridiem'. Als de wijzer op I staat en het is middag, vermeldt ze tegemoetkomend – in Arabische cijfers – '13 uur', enzovoort.

2.  De klok buiten op het stationstorentje is dubbelzinniger. Ze toont aan drie kanten de juiste tijd, behalve aan de kant van het perron. Daar zijn de wijzers verdwenen en zie je een lege witte wijzerplaat. Een voorafspiegeling van de eeuwigheid waarin tijd er niet meer toe doet? Te hoog gegrepen, vrees ik. Misschien gewoon een stille wenk dat je van nu af, treinreiziger, beter niet in 'real time', maar in 'Rail Time' kunt rekenen.

3.  Niet zo negatief: de trein naar Antwerpen vertrekt klokslag 10.22 uur. Zoals het hoort. (Inwendig moet je even grinniken om die rare Duitsers, stipter dan de paus, met hun spreuk 'Fünf Minuten vor der Zeit ist die wahre Pünktlichkeit.' Stel je voor dat treinen te vroeg zouden vertrekken. Maar treinen zijn geen bussen.)

4.  Als je weinig per trein reist, is zo'n log gevaarte waar vaart in komt, toch nog een beetje spectaculair. Minder dan een vliegtuig dat opstijgt en de zwaartekracht overwint, maar niettemin: de trein overwint de traagheid.

5.  Dat besef je pas goed als het gevaarte even later weer tot stilstand komt. 'Om voorrang te geven aan een trein uit de andere richting' zegt de luidspreker aan boord. (Voor lezers die wel België maar niet de Kempen kennen: er is anno 2010 nog steeds maar één spoor tussen Turnhout en Herentals.) De treinreiziger voelt zich heel wat geruster: de aansluiting met de trein naar Gent in Berchem – maar liefst drie minuten om over te stappen – daar hoeft hij zich geen zorgen meer om te maken. Die kan hij vergeten. Het scheelt een stuk stress.

6.  Of zou de machinist toch de verloren tijd kunnen herwinnen door extra snel te rijden? Afgezien van de veiligheid, lijkt me dat in deze tijden onwaarschijnlijk. Zeker kent de machinist, mee met zijn tijd als hij is, opnieuw Latijn: 'Festina lente' (haast je langzaam).

7.  De trein arriveert om 11.30 uur in Berchem. De gele affiches (zwart op geel, ja) bieden de keuze: over enkele minuten de stoptrein nemen, maar dan kom je later in Gent aan dan met de intercity van 11.56 uur. Tijd verliezen om tijd te winnen, dus. De keuze is snel gemaakt. Waarom zou je nu niet een hapje eten, dan hoef je dat in Gent niet meer te doen. Op dus naar Pan.. – nee, hier hoort geen reclame – laten we zeggen 'Panem et circenses' (brood en spelen).

Er volgt een aangename middag in Gent.

8.  Tijd om terug te keren. Trein naar Antwerpen 18:05 zegt het elektronische bord dat Rail Time heet. Geel op zwart, dat is duidelijk. Maar – nog is België niet verloren – in het rood staat erbij + 0H:08. Nu de 19e eeuw al meer dan honderd jaar achter ons ligt, kan zowat iedereen rekenen. De trein vertrekt dus om 18.13 uur. Een verleidelijke vrouwenstem probeert om 18.05 uur de niet-rekenaars even te misleiden: 'De trein naar Antwerpen heeft een kleine vijf minuten vertraging.' Wie nu glimlacht, kan zeker rekenen.

9.  Om een of andere reden, op den duur let je er niet meer zo op, is de trein te laat voor de aansluiting in Berchem-Antwerpen. Turnhout staat niet op de beeldschermen, maar de gele affiches stellen je gerust. Je zult je trein niet missen: het is acht over zeven, de volgende trein naar Turnhout vertrekt om tien voor acht. Hoe zegt men dat weer: een zee van tijd!

10. 'Hoe lang bent u nog open?', vraagt de weer hongerige treinreiziger aan de jongedame bij P., die intussen bijna alle broodjes, pizza's en koffiekoeken verkocht heeft en haar glazen toonbank al staat schoon te maken. 'Tot halfacht!' Een Veggie-Pizza kan nog net, gaat snel de microgolf in en komt er nog voor je elektronisch hebt betaald, warm uit. Plastieken bestek krijg je erbij. (Wat overigens, al is dat een ander verhaal, niet zo geschikt blijkt. Me concentrerend op het te buigzame mes, dat nauwelijks snijdt, aarzelend tussen nog harder drukken en het mes stukbreken of toch maar alles uit het vuistje eten, zie ik (te?) laat dat het vorkje niet alleen door druk en warmte gekromd is, maar inmiddels zelfs drie tanden mist. Twee vind ik er in de pizza terug, maar waar is de derde gebleven?)

11.  Ik versnel het verteltempo. De trein naar Turnhout vertrekt op tijd, rijdt na de stop in Herentals alleen eerst achteruit in plaats van vooruit, herpakt zich, maakt vaart en komt dan plots weer tot stilstand. Mag de trein uit Turnhout dit keer voor? De luidspreker doet er het zwijgen toe. Om twintig voor negen – real time – ter bestemming.








                              


12.  We leven in de best mogelijke aller werelden. Want er is geen andere.

zondag 13 juni 2010

donderdag 10 juni 2010

Rivier boom




Giuseppe Penone,  Albero Fiume (1987), tentoonstelling Nelle Mani - In de handen, tekeningen en sculpturen, De Pont, Tilburg (t/m 26 september 2010)

vrijdag 4 juni 2010

Tegen het licht

In de rubriek 'Opgeblonken' houdt De Standaard der Letteren 'recent heruitgegeven klassiekers tegen het licht en kijkt of ze hun glans van eeuwigheid eer aandoen'. Vandaag is Johann Wolfgang Goethes roman Affiniteiten aan de beurt.

1e zin: 'Een koppel nodigt een ander koppel uit op hun landgoed.' Spannend, maar de getrouwde Eduard en Charlotte nodigen respectievelijk een vriend van hem (de kapitein) en een nichtje van haar (Ottilie) uit die helemaal niet bij elkaar horen. Een mannetje, een vrouwtje, dat zal toch een koppel zijn, zeker?

2. 'dat hij [Goethe] het vaderschap mag opeisen van de Duitse romantiek leidt geen twijfel'. 'Leiden is lijden' zegt de spreuk. Het 'lijdt' geen twijfel.

3. 'de eerste lyrische gedichten van de achttiende eeuw – eeuwige favorieten als 'Wanderers Sturmlied' en 'Über alle Gipfeln'. Eeuwig is relatief. Correct luidt het beginvers 'Über allen Gipfeln', nog steeds met datief meervouds -n.

4. 'tot op heden beschouwen de Duitsers het ['classicisme'] als een nationale ramp.' Van veralgemening gesproken. Sommige Duitsers dwepen nog steeds met de Weimarer Klassik, andere niet, maar Alexandra De Vos weet wat 'de Duitsers' denken.

5. Goethe wordt 'de bezadigde classicus' genoemd en verder nog tweemaal de 'classicus'. Een beoefenaar van de klassieke filologie is hij nooit geweest. Een 'Klassiker' is een vertegenwoordiger van de klassieke periode in de Duitse literatuur. De juiste vertaling is 'de klassieke Goethe'. Vergelijk de derde en de vierde betekenis van 'klassiek' in Van Dale: 'zich aansluitend bij de geest van de schrijvers enz. uit de oudheid' en 'getuigende van een zielsrust en geestelijk evenwicht, gelijk de oudheid zich tot ideaal stelde'.

6. Zes keer wordt als oorspronkelijke titel Die Wahlverwandschaften aangehaald. Dat moet zes keer Die Wahlverwandtschaften zijn.

7. 'Naarmate de roman vordert, glijdt hij af in een Grieks drama.' Het figuurlijke 'afglijden' is een pejoratief woord. Staat het Griekse drama zedelijk of anderszins lager dan de roman? In de slotzin schrijft de recensente: 'Het is dat dubbele verlies, dat weemoedige pathos dat Die Wahlverwandschaften naar eenzame hoogten voert.' Wat is het nu: hoger, lager?

'Deze rubriek houdt recent heruitgegeven klassiekers tegen het licht en kijkt of ze hun glans van eeuwigheid eer aandoen.' Misschien is het goed vóór publicatie de eigen recensie tegen het licht te houden en te kijken of ze meer is dan een eendagsvlieg die (ik citeer Jeroen Brouwers) haar dag niet heeft.

Wat zegt u? Dat het allemaal zo nauw niet steekt? Dat u de mannelijke tegenhanger van Alexandra toch ook op de radio hoorde zeggen: 'Ik wou vooral realistische zaken de mensen voorspiegelen'? Ja, maar dat is een politicus.

maandag 31 mei 2010

Sprookje

                                       

Er was eens een man die vond dat de wereld er altijd grauw en grijs uitzag. Het verbaasde hem dat de anderen zich in die wereld best op hun gemak leken te voelen, en hem zelfs kleurrijk leken te vinden. Ze leefden duidelijk met plezier, maar dat deed hij slechts zelden. Tot hij op een dag merkte dat hij al die tijd een bril had gedragen met grijs gekleurde glazen. Hij liet de glazen door een brillenmaker onderzoeken en wat bleek? Het was gewoon grijs gekleurd glas, je kon er echt niet beter door zien, integendeel. Al die tijd had hij, zonder het zelf te weten, een bril gedragen die hij niet nodig had en die de kleuren van de wereld voor hem verdoezelde. Diezelfde dag nog nam de man de bril, vertrapte hem onder zijn voet en schopte de stukken ver weg. Opgelucht en met open ogen liep hij voortaan door de wereld. Misschien leeft hij nog en wellicht is hij zelfs gelukkig geworden.