woensdag 29 december 2010

zaterdag 18 december 2010

Sprakeloos


Weh mir, wo nehm' ich, wenn
Es Winter ist, die Blumen, und wo

Den Sonnenschein,
Und Schatten der Erde?
Die Mauern stehn

Sprachlos und kalt, im Winde
Klirren die Fahnen.

Wee mij, waar neem ik, wanneer
Het wintert, de bloemen en waar
De zonneschijn
En schaduw van de aarde?
De muren staan
Spraakloos en koud, de vanen
Klapperen in de wind.

Wee mij, waar vind ik, als

Het winter is, de bloemen, en waar
De zonneschijn,
En de schaduw der aarde?
De muren staan

Sprakeloos en koud, in de wind
Kletteren de weerhanen.

Wee mij, waar haal ik, als
Het winter is, de bloemen, en waar
De zonneschijn
En schaduw der aarde?
De muren staan

Zwijgend en koud, aan masten
Klapperen vlaggen.

Wee mij, waar neem ik, nu
het winter wordt, de bloemen en waar
de zonneschijn
en schaduw der aarde?
De muren staan
zwijgend en koud, in de wind
knersen de weerhanen.

Wee mij, waar vind ik, als
Het winter is, de bloemen, en waar
De zonneschijn
En schaduwen der aarde?
De muren staan
Sprakeloos en koud; in de wind
Kreunen weerhanen.

Helaas, waar haal ik, nu
het winter wordt, de bloemen, waar
het licht van de zon
en van de aarde de schaduw?
Sprakeloos, koud
staan de muren, weerhanen
krijsen in de wind.

Wee mij, waar haal ik, als
Het winter is, de bloemen, en waar
De zonneschijn,
En schaduw van de aarde?
De muren staan
Sprakeloos en koud, in de wind
Knarsen de weerhanen.

Slotstrofe uit Friedrich Hölderlin, 'Hälfte des Lebens', vertaald door Albert Verwey, Kester Freriks ('Helft van het leven'), Harry Mulisch ('Helft van het leven'), Ad den Besten ('Halverwege het leven'), Jaak Fontier ('Levenshelft'), Piet Thomas-Ludo Verbeeck ('Halfweg het leven') en Erik Derycke-Geert van Istendael ('Helft van het leven').

vrijdag 10 december 2010

Gehoord (4)



















'De mens is het schoonst wanneer hij kleren aanheeft.' (A.D., 1962)

'Asgedaniegeluuft, mokikaaietsanderswaais.' (L.D.R., 1963)

'Erik Chocopastaaa!' (M., M., Ph. en L.D., 1964)

'Les chats et les chiens nous apportent beaucoup de clients.' (dr. J.V.d.B., 1965)

'Zorgt dat ge niet in affronten valt.' (E.D.B., 1966)

'Da's zoals ne gedevalueerde frank: ge hebt er nie veel meer aan, maar ge smijt hem ook nie weg.' (F.V., 1974)

'Gij durft de mensen nogal tegen hun schenen schoppen!' (M.M., 1979)

'Laat de mensen dat. 't Is het enige plezier dat ze hebben.' (zr. E.D.S., 1979)

'Denken kann man alles. Nur muss man es nicht glauben.' (J.-P.B., 1981)

'Moet dat al een naam hebben?' (A.D.S., 1984)

'Waarom laten jullie de rolluiken neer? Zien jullie het donker niet graag?' (E.D.S., 1985)

'Ze hebben twijfelaars van ons gemaakt.' (L.M., 1996)

'Er hat mich gequält. Ich habe ihn gequält. (B.H., 1999)

'God is een woord.' (D.D., 2001)